VAN EEN KERSTNACHT
Op een goeie dag was ik, na een lezing bijgewoond te
hebben over Afrikaanse rituelen, met de trein onderweg
van Amsterdam naar mijn woonplaats Breda. Ik ben geen
fervent treinreiziger, maar als de auto het laat
afweten is het openbaar vervoer een redelijk
alternatief voor de benenwagen, zeker als het de wat
langere afstanden betreft. Zelf laat ik het zo ver
mogelijk komen, eer ik me waag over te geven aan de
willekeur van trein, tram, bus of metro; pas als ik de
provincie uit moet zonder over eigen vervoer te
beschikken, geef ik me, zij het onder luid protest,
gewonnen.
Min of meer met tegenzin dus onderwierp ik me op die
bewuste dinsdagavond aan de lange treinreis terug naar
huis, die -zoals iedere treinreis- gekenmerkt zou
worden door talrijke nutteloze, tijdrovende stops en
een grote hoeveelheid mensen die zo dicht mogelijk op
juist jouw lip zitten, staan, ouwehoerpraatjes
beginnen, de krant lezen, uit hun bek stinken of een
combinatie daarvan.
Gelukkig viel het met de drukte in de trein nogal mee,
hetgeen me bevreemdde. Het was dan wel wat later op de
avond, maar het was kerstavond en dergelijke dagen
associeer je toch meestal met grote drukte. Niets van
dat alles dus. Ik had dan ook weinig last van de geuren
die lijken te behoren bij volle treincoupé’s, zoals die
van tabaksrook, poepende baby’s, natte regenkleding en
zojuist knoflook en wat al niet meer tot zich genomen
hebbende cafetariaverlaters. Sterker nog, ik had de
treincoupé geheel voor mijzelf en kon van die
gelegenheid gebruik maken door eens lekker gemakkelijk
onderuit te zakken, met mijn benen languit gestrekt op
de bank tegenover mij. Terwijl ik zo zat en het door
een zwak maanlicht beschenen Noordhollandse
sneeuwlandschap met grote snelheid aan me voorbij zag
trekken, luisterde ik via mijn walkman naar de muziek
van Dvorák. Na een stop op een van de stations waar ik
niet moest zijn, werd plotseling mijn coupédeur
geopend. En wel juist op het moment dat de meest
imposante passage van de negende symfonie op het punt
stond, in alle hevigheid los te barsten. Het schorre
geluid van de tegen elkaar schuivende deurhelften,
hoorbaar door het orkest in mijn oren heen, kwam
daardoor des te meer op me over als een regelrechte
inbreuk op mijn privacy. Ik realiseerde me terstond dat
mijn blik op dat moment zelfs een zweem van
verontwaardiging in zich had. Maar deze irritatie
verdween op slag toen ik zag wie de verschijning was
die de brutaliteit had postgevat, op een dergelijke
astrante wijze ongevraagd mijn domein te betreden. Het
was een mooie, slanke jongedame, op zeldzaam smaakvolle
wijze gekleed en niet overdadig opgemaakt. Haar parfum,
ongetwijfeld van een gedistingeerd merk, rook naar
rozebloesem. Door deze zonder meer interessante
uitstraling had ze bij mij direkt het voordeel van de
twijfel en keek ik haar spontaan en met open vizier in
de ogen, in plaats van haar de geïrriteerde blik die ik
in gedachten had, toe te werpen. Ik zette mijn
beleefdheid kracht bij door het geluidsniveau van mijn
walkman zodanig terug te brengen dat ik haar zou kunnen
verstaan, mocht ze het woord tot mij willen richten. En
dat bleek het geval: direkt ging ze met een
alleraardigste glimlach in de tegenaanval en begon ze
tegen me te spreken.
‘Heeft u er bezwaar tegen als ik tegenover u
plaatsneem?’ vroeg ze, naar mijn benen wijzend, die
daar hun plek aan het raam bezet hielden.
‘Nee, o, maar natuurlijk niet,’ zei ik, enigszins
overdonderd door zoveel plotselinge schoon- en
vriendelijkheid.
‘Ik heb een voorkeur voor een plaats aan het raam,
ziet u,’ vervolgde ze, en nam plaats.
‘Ik begrijp het, geen probleem.’ Maar begreep ik het
eigenlijk wel? Er waren immers nog vier andere riante
zetels die zij, wat mij betrof desnoods allemaal
tegelijk, kon bezetten. Waarom juist die ene waar mijn
vermoeide benen zo lekker op rustten? Omdat ze zo graag
bij het raam wilde zitten, mijn hemel nog aan toe. Maar
mooi bleef ze, of ze nu zeurde of niet. Nee, als het op
uiterlijke kenmerken aankwam, viel er op deze dame
weinig aan te merken. Of het moest haar ietwat
houterige mimiek zijn, die enigszins uit de toon leek
te vallen bij haar overigens vrouwelijke uitstraling.
Maar op zoek naar uiterlijke zwakheden vindt men altijd
wel iets om over te zeuren.
‘Ik heb namelijk last van een zeer eh...,’ -ze zocht
even naar het juiste woord- ‘heftige vorm van
kokerofobie.’ Terwijl ze deze woorden uitsprak, keek
zij me ernstig aan en ik haar verbaasd.
‘Kokofobie?’
‘Kokerofobie. Het is geen pretje om ermee te moeten
leven, dat kan ik u verzekeren.’ Haar blik was helder
en strak en toch gevoelig. Hier zat een krachtdadige
vrouw, een vrouw om wie je niet heen kon. Of je wilde
of niet.
‘Wat is dat dan voor een eh.. fobie, als ik zo
onbescheiden mag zijn?’ waagde ik, terwijl ik met een
beleefd afwijzend gebaar de sigaret afwees die ze mij
aanbood.
‘U kent vast wel dat gevoel dat uw maag omdraait als
u in een heel snelle lift stapt, of in die draaimolens
op de kermis?’
‘Ja, dat gevoel ken ik wel.’ Hoewel men mij niet
snel op een kermis zal aantreffen en ik een lift zonde
vind van mijn benen, begreep ik toch wat ze bedoelde.
‘Heeft u dat gevoel dan ook in treinen?’ vroeg ik. Op
de een of andere manier klonk mijn vraag naïef.
‘Nee hoor, niet als ik bij het raam zit. Maar als ik
niet direkt kan zien wat er buiten gebeurt, overkomt
mij altijd een gevoel van machteloosheid, ziet u, en
dat uit zich veelal in een raar gevoel in mijn maag, zó
raar soms, dat ik er hysterisch door kan raken.’
‘Aha, ik begrijp het,’ antwoordde ik. Gunst, wat een
openhartigheid voor de eerste minuut van een
kennismaking. Zou het in het wilde weg tegen vreemden
aankletsen één van de manieren zijn die ze van
therapeuten had geleerd om opkomende fobieën het hoofd
te bieden? Ik besloot me er niet aan te storen en haar
de aandacht te schenken die ze blijkbaar van me
verlangde. Tenslotte was het een mooie jonge vrouw en
geen dementerende bejaarde dronkaard met rotte tanden
en een baard van een week.
‘Goh, kokrofobie...’ mompelde ik in gedachten,
terwijl ik me voor de zoveelste keer verbaasde over de
indrukwekkende vindingrijkheid waarmee de logen voor
iedere geringe gedragsafwijking een fobie wisten te
verzinnen.
‘Kokerofobie,’ corrigeerde ze me, terwijl ze een
enorme wolk tabaksrook de coupé inblies. ‘Kokerofoben
hebben tijdens een aanval het gevoel, een koker in te
gaan waar geen einde aan komt.’
‘Kokerofoben?’ viel ik haar in de rede.
‘Ja, dat zijn mensen die aan die fobie lijden.’
‘Ach, natuurlijk,’ verontschuldigde ik mezelf. Ik
vroeg me af, waar ik een dergelijk onderwerp aan te
danken had.
‘Ze hebben niet in de hand wat er met ze gebeurt in
die koker,’ vervolgde ze.
‘Ah, juist.’
‘En ze weten niet wat er buiten die koker gebeurt.
Laat staan wanneer ze er weer uit kunnen.’ Ze
inhaleerde nog eens diep en blies nogmaals een flinke
wolk de coupé in. ‘Vrééselijk machteloos voel je je
dan. Nee, ik wens het niemand toe.’
Ik had natuurlijk in een niet-rokers coupé kunnen
gaan zitten, maar daar was het nu te laat voor. Ik
besloot dan ook om lijdzaam het moment af te wachten
waarop mij weer wat frisse lucht zou worden gegund en
zou het spelletje geduldig meespelen zolang het duurde.
‘Het lijkt me inderdaad vreselijk, als ik u zo
beluister,’ beaamde ik. ‘Maar hopelijk zit u nu
redelijk veilig, aan het raam?’
‘Ja hoor, dank u. Ik had me geen eh... betere plaats
kunnen indenken.’ Na het uitspreken van deze woorden
bleef ze me lang aankijken. Waar gedachten
onuitgesproken blijven, spreken ogen vaak boekdelen. Ik
had haar blik begrepen en tot mijn verrassing moest ik
constateren dat ik er enigszins door in verlegenheid
werd gebracht. Ik stamelde iets onbetekenends terug en
keek naar buiten op een manier alsof daar iets aan me
voorbij trok dat opeens al mijn aandacht verdiende. Na
even zo gezeten te hebben, waagde ik het weer, in haar
richting te kijken en zag tot mijn stomme verbazing dat
ze me nog steeds met dezelfde indringende blik aan zat
te kijken.
‘Is er iets eh.. bijzonders aan me te zien?’ vroeg
ik, en merkte dat ik mezelf zowaar een beetje
ongemakkelijk begon te voelen. Normaal gesproken is het
de man die dergelijke signalen uitzendt in de richting
van een vrouw, maar nu mijn coupégenote de rollen begon
om te draaien, besefte ik hoe snel en hoe eenvoudig je
wereld op z’n kop gezet kon worden. Zo’n vrouw was mij
nog niet eerder overkomen. Misschien was het slechts
even wennen. Hoe dan ook, ik zou me, gedreven door
nieuwsgierigheid, niet langer gereserveerd opstellen.
‘Nee, ik zat alleen je leeftijd te schatten,’
antwoordde ze. ‘Volgens mij ben je nog geen dertig,
klopt dat?’
Ik viel van de ene verbazing in de andere en mijn
aanvankelijke scepsis begon langzamerhand te veranderen
in een gevoel van spijt vanwege het feit dat deze
treinreis niet veel langer meer dan een half uur zou
duren.
‘Nee, nog geen dertig. Dat duurt nog wel even,
gelukkig.’
‘Zie je wel, ik zag het meteen. Een mooie, jonge
vent, in de bloei van zijn leven.’
‘Dank je.’ Nu werd het mijn beurt. ‘Jij mag er
anders ook wel wezen hoor,’ vleide ik.
‘Eerlijk? Oh..’ Ze kirde van plezier na deze
opmerking en keek even dromerig naar buiten, alsof ze
deze woorden diep op zich in wilde laten werken. Haar
sigaret was inmiddels gedoofd en de laatste centimeters
as hingen in een boogje aan het filter dat ze
gedachteloos tussen duim en wijsvinger vasthield.
‘Je meent het werkelijk?’ vroeg ze, terwijl ze me
aankeek met een blik die een oprecht antwoord afdwong.
‘Ik meen het werkelijk. Je zou zó,’ -ik knipte met
mijn vingers- ‘een fotomodel kunnen zijn.’
‘Ha!’ ze sloeg met haar handen op haar knieën en
keek weer naar buiten.
‘Iets verkeerd gezegd?’
‘Welnee. Je bent wel complimenteus, zeg. Maar een
fotomodel, nee, daar ben ik nog niet klaar voor...’
Even viel er een stilte tussen ons. De trein
denderde op dat moment met veel kabaal over een
spoorbrug. Toen we weer vaste grond onder de rails
hadden, vroeg ik: ‘Hoe bedoel je, niet klaar voor?’
‘Nou, precies zoals ik zeg,’ antwoordde ze, zonder
haar blik van het sneeuwlandschap buiten af te wenden,
‘daar ben ik nog niet klaar voor. Daar moet nog wat...
voor gebeuren.’
‘O, je studeert nog?’ vroeg ik.
Ze beantwoordde mijn vraag met een vage glimlach en
zweeg. Een tweede stilte volgde nu. Ik was een tikje
geïrriteerd door haar geheimzinnige gedrag en wist het
gesprek niet zo snel gaande te houden. Ik besloot
daarom maar weer eens een beurt over te slaan.
Mijn overbuurvrouw begon het landschap steeds mooier
te vinden en staarde nu onafgebroken naar buiten. Het
begon weer te sneeuwen. Zo verstreken enkele minuten.
Het geraas van de trein op volle snelheid had een
hypnotiserend effekt op me en ik begon af en toe weg te
dommelen, terwijl mijn reisgenote gefascineerd bleef
door het winterse tafereel. Ze grabbelde gedachteloos
haar pakje sigaretten tevoorschijn en herinnerde zich
blijkbaar, zojuist een sigaret gerookt te hebben, want
ze stopte het direkt weer terug. Vervolgens viel ik in
slaap.
En plotseling was ik de casanova. Niet meer de
schuchtere, ietwat onhandige stuntel als het op vrouwen
aankwam, maar de zelfverzekerdheid zelve, altijd en
overal in staat, welke vrouwelijke schoonheid dan ook
moeiteloos om zijn vinger te winden. De manier waarop
ik haar mijn aanbod deed, klonk dan ook zó hoffelijk,
dat een beetje vrouw hier onmogelijk tegenin had kunnen
gaan.
‘Stijg hier met mij uit en vergezel mij vanavond.’
Uiteraard sprak ik deze zin uit terwijl ik rechtop
stond en haar recht in de ogen keek. Ik stak mijn hand
naar haar uit om haar, zoals het een echte gentleman
betaamt, uit haar zetel te helpen.
‘Maar...’
‘Het zal u aan niets ontbreken, dat verzeker ik u.’
Mijn stem klonk krachtig en mannelijk en mijn blik
moest onweerstaanbaar zijn geweest. ‘Kom nu mee en
beleef de avond van uw leven.’
‘Tja, ik moet eigenlijk door naar Vlissingen,
dus...’ wierp ze voorzichtig tegen.
‘Dus is het voor mij een extra groot kompliment dat
u uw reis vroegtijdig onderbreekt voor een avond met
mij samen. Kom nu, voordat het te laat is. De trein kan
ieder moment doorrijden.’
Ze pakte mijn hand en samen verlieten we de trein.
Buiten, in de sneeuw, kon ze mijn charmes niet langer
weerstaan en ze gooide zich op hartstochtelijke wijze
in mijn armen.
‘Oh, jij bent pas een échte vent...’
Een enkele voorbijganger wierp me een veelzeggende
blik toe. ”Bofkont” stond daarin te lezen. Daarna werd
het stil op het stationsplein. Bussen reden er niet
meer en er was geen mens meer te bekennen. Het begon nu
hevig te sneeuwen en we trokken ons terug in een
bushokje, waar ik haar trakteerde op een krachtige
omhelzing.
‘Je bent zonder meer een feest voor het mannenoog,’
fluisterde ik in haar oor. Ze begon zichzelf nu
volledig in mijn mannelijke greep te verliezen en begon
zich, de koude ten spijt, van haar kledingstukken te
ontdoen. Wat zich vervolgens voor mijn ogen afspeelde,
tartte iedere beschrijving. Terwijl de sneeuwstorm
rondom ons bushokje tekeer ging op een wijze die mij
tot nog toe slechts bekend was uit films als ”Dr
Zhiwago”, onthulde ze de vormen van haar grote, stevige
‘Kaartje!’
Met een ruk werd ik wakker en keek recht in de ogen
van de conducteur. Mijn reisgenote tegenover mij sloeg
het gebeuren gade met een vermakelijke blik in haar
ogen. We bevonden ons ergens tussen de stations Gilze-
Rijen en Breda.
‘Alstublieft.’ Ik gaf de conducteur mijn kaartje en
vervloekte de man inwendig om de radikale manier waarop
hij had gemeend, mij uit mijn Freudiaanse droom te
moeten wakkerschudden.
Enkele ogenblikken later stopte de trein in Breda. Tot
mijn verbazing maakte niet alleen ik, maar ook mijn
reisgezellin aanstalten om de trein te verlaten.
‘Hier moet ik eruit,’ zei ze. ‘Vind je het leuk om
eerst nog wat bij me te drinken?’
Ik stond perplex. Dít was geen droom.
‘Iets bij je te drinken?’ Ik was volledig
overdonderd. De werkelijkheid bleek keer op keer nét
iets vreemder dan de wildste droom.
‘Ja, kom op. Dan maken we het gezellig bij mij
thuis. Ik woon hier in de buurt.’ Ze trok haar jas aan
en vervolgde: ‘Ik neem aan dat je ook alleen bent met
kerst? Ik zie geen ring...’
‘Oh, dat...’ Ik staarde, ietwat uit mijn evenwicht
gebracht, naar mijn kale vingers en besefte dat er iets
in haar logica niet klopte; ik was met kerst niet
alleen, maar met wie ik wél was, wilde me opeens niet
meer te binnen schieten.
‘Ja, leuk, ik ga met je mee,’ antwoordde ik, zonder
er al te veel bij na te denken. Tenslotte moest de
eerste kerstdag nog beginnen en het leek me
onwaarschijnlijk dat een dergelijke spontane wending
van deze avond mijn kerstafspraken, welke dat dan ook
mochten zijn, in de war zouden sturen.
Het duurde zeker vijf minuten voordat we haar auto, een
oude, rotte eend, hadden ontdaan van het dikke
sneeuwtapijt dat zich er in de loop van de dag op had
gevormd. Vervolgens kostte het de accu bijna alle
beschikbare kracht, voordat de wagen rochelend en
stotterend op gang kwam. Mijn gastvrouw had zich
inmiddels voorgesteld als Paula, toen we Breda
verlieten en koers zetten richting Bavel.
‘Tja, alleen is maar alleen, hè,’ zei Paula, en
zette tijdens het binnenrijden van Bavel overdreven
voorzichtig de bocht in. ‘Daarom dacht ik: waarom niet?
Ik vraag het hem gewoon.’
‘Spontaan idee van je,’ antwoordde ik en vroeg me
af, hoe het in hemelsnaam bestond dat een mooie vrouw
als Paula tijdens de kerstdagen in haar eentje kon
zitten. Maar ik begon er niet over. Misschien zou ik
daarmee een gevoelig onderwerp aansnijden.
‘Grappig dingetje,’ zei ik, wijzend naar een kleine
voetbal die aan de achteruitkijkspiegel heen en weer
bungelde. ‘Mijn broer Wubbe heeft er precies zo één in
zijn auto hangen.’
‘Hier woon ik,’ zei Paula, zonder op mijn opmerking
te reageren. Juist op het moment dat er iets van
verwarming in de auto merkbaar werd, reden we een
flinke oprijlaan op die leidde naar een beeldschone,
vrijstaande villa, net buiten de bebouwde kom. Het
riante optrekje werd gesierd door een flinke, goed
onderhouden tuin waarin direkt de drie dennen opvielen,
die waren opgetuigd en voorzien van sfeervol brandende
kerstverlichting. Verder was er nog een vijver die
groot genoeg was voor een redelijk baantje op de
schaats.
‘Niet van mij hoor, dit huis,’ zei ze, nadat ze de
auto had geparkeerd en de motor had uitgezet. ‘Ik woon
nog bij mijn ouders.’
‘Oh?’ Ik wenste dat ze me dat eerder had verteld.
Het laatste waarin ik zin had, was dat opgeprikte gedoe
met die vreemde ouwelui die je altijd aankeken met een
blik die iets van verontwaardiging in zich had: eens
kijken welke vent dít keer de brutaliteit heeft,
dochterlief te willen bespringen.
‘Maar die zijn naar de nachtmis met kennissen en ik
verwacht dat ze daar blijven vannacht.’
‘Ah, ik snap het.’ Ik haalde opgelucht adem en
volgde haar naar binnen. Het huis was smaakvol
ingericht en het interieur straalde een zekere warmte
uit. Het meubilair was zorgvuldig uitgekozen op
funktionaliteit, zonder daarbij oog voor het detail te
verliezen. Paula nam mijn jas aan. In de woonkamer werd
direkt mijn aandacht getrokken door een schitterend
zwartlederen draaifauteuil. Ik kon de verleiding niet
weerstaan, nam plaats en genoot met volle teugen van de
perfekte zit en de sublieme pasvorm. Een regelrechte
weldaad voor je kont.
‘Wat dacht je ervan?’ vroeg Paula, nadat ze onze
jassen in de garderobe had opgehangen.
‘Heerlijk, zo’n stoel.’
‘Nee, dat bedoel ik niet.’
‘Wat bedoel je dan?’
‘Zullen we?’
‘Zullen we wàt?’
‘Naar boven!’
Dit was bijna niet te geloven. Waar was ik terecht
gekomen? Ik hoefde mezelf niet te knijpen; dromen deed
ik beslist niet. Was mijn droom in de trein al wild
geweest, deze zou zonder meer nog wilder kunnen worden,
als ik het er maar op aan liet komen. Dit was tenslotte
werkelijkheid.
‘Oké,’ zei ik. Ik verhief me uit mijn comfortabele
zetel en volgde haar naar boven. Tegen alle
verwachtingen in trof ik daar geen pastelgetinte
meisjeskamer, maar een fantasieloos, zakelijk ingericht
hok. Er stond een bureau, een kast en een bed. Tegen de
muur hingen twee met boeken volgestouwde boekenplanken.
Als ze me had gezegd dat dit de studeerkamer van haar
vader was, had ik het ook geloofd.
‘Dit is de studeerkamer van mijn vader, tevens
logeerkamer,’ zei ze. Ze trok me tegen zich aan en
ontdeed me van mijn spijkerblouse. ‘Op mijn kamer doet
de verwarming het namelijk niet.’ Mijn T-shirt was het
volgende slachtoffer. Nu zat ik in mijn blote bast.
‘Je hebt een prachtig lijf,’ fluisterde ze in mijn
oor.
‘Dank je,’ reageerde ik timide. Verdomme, waarom
moest ik nu altijd op de kritieke momenten onzeker
overkomen? Ik schraapte mijn keel en beloofde mezelf
beterschap. Intussen was zij begonnen met het losknopen
van mijn spijkerbroek.
‘Zo gaat-ie lekker,’ zei ze, terwijl de opwinding
door haar stem heenklonk. ‘Nu nog één kledingstuk, en
dat bewaren we tot het laatst,’ zei ze op fluistertoon,
waarna ze begon me over mijn gehele lichaam te kussen.
Ik had alleen mijn onderbroek nog aan. Mijn mond was
één van de plaatsen die ze aandeed op haar kustocht
over mijn lijf en hier bleef ze minutenlang hangen.
‘En nu ogen dichthouden,’ zei ze. ‘Ik ga me
uitkleden. Je mag pas kijken als ik klaar ben. Oké?’
‘Oké.’
Ik hoorde hoe ze een voor een haar kledingstukken
uittrok en die in een hoek van de kamer smeet. Daarna
trok ze mijn onderbroek uit en gooide die ook in een
hoek.
‘Hier ben ik dan, stoot van me,’ zwijmelde ze. Ze
ging bovenop mij liggen en haar naakte lijf ontmoette
het mijne.
‘Néééé!!’ schreeuwde ik met overslaande stem, op het
moment dat ik voelde dat Paula’s koude, mannelijke
geslachtsdeel dat van mij aanraakte. Ik duwde het
naakte lichaam met kracht van me af, nam een duikvlucht
van het bed af en graaide hals over kop de meest
noodzakelijke kledingstukken bij elkaar.
‘Ahhhh!!!’ schreeuwde ik nogmaals, toen hij me bij
mijn schouder greep en me weer naar het bed toe wilde
trekken. Ik slaagde erin, mezelf met kracht los te
rukken, rende als een bezetene de trap af en
ontvluchtte poedelnaakt het huis met mijn kleren onder
mijn arm. Mijn jas hing nog binnen, maar ik wenste dit
huis nooit meer van binnen te zien. Terwijl ik de
oprijlaan afrende, kwam me een grote Mercedes
tegemoetgereden en stopte voor mijn neus. In de wagen
zaten een man en een vrouw van een jaar of vijftig. Ik
bedekte mijn geslachtsdeel door er mijn spijkerblouse
voor te houden. De man opende zijn raampje.
‘Feestje gehad bij Paul?’ Lachend reed het tweetal
verder de oprijlaan op. Ik trok snel wat kleren aan om
de ergste kou het hoofd te bieden. Pauls ouders hadden
inmiddels de auto geparkeerd en waren uitgestapt.
‘Vergeet je jas niet!’ riep de man. ‘Je zal de
eerste niet zijn!’
Lêstafel
Leestafel
Reading-table
Werom / Terug / Back