DE ONT
          
          Op 16 juli 1992 reed ik om half negen in de ochtend op
          de A27 in de richting van Amsterdam. De
          verkeerscentrale te Driebergen had zojuist via de radio
          gemeld dat de wegen in verband met de vakantieperiode
          vrijwel filevrij waren en uit pure vreugde liet ik mijn
          radio-cassetterecorder een bandje slikken waarop
          onlangs door mij Dvoráks negende symfonie was
          vastgelegd. De rust op de weg en de zalvende klanken
          die het autocompartiment vulden, zorgden voor een
          vrijwel niet te evenaren begin van de dag.
             Voor me reed een witte Peugeot 205, waarvan ik
          direkt zag dat de rechter-achterband nagenoeg leeg was.
          Ik haalde in en zag dat er een betoverend mooi meisje
          achter het stuur zat. Blonde haren, bruine ogen, een
          sterke uitstraling; bepaald geen alledaags type. Ik
          keek haar aan en zij keek mij aan, maar voorbij was ik.
          Een paar kilometer verderop was het mijn beurt om
          ingehaald te worden. Ik zag dat haar rechter-achterband
          er niet voller op was geworden, maar nog steeds leek ze
          niets in de gaten te hebben. Hoe laat je iemand door
          middel van gebarentaal weten dat hem -haar in dit geval-
          een lekke band te wachten staat, binnen pak hem beet
          een kwartier? Een vrijwel onmogelijke opgave. De
          oplossing kwam echter vanzelf: ze zette haar
          richtingaanwijzer uit naar rechts en sloeg af richting
          benzinestation. Ik volgde haar voorbeeld. Zij stopte
          haar witte twee-nul-vijfje bij de Euro loodvrij-pomp en
          ik sloot daarom maar gewoontegetrouw aan bij de rij
          wachtende auto’s achter één van de twee LPG-spugers.
          Bij wijze van uitzondering legde ik voortijdig de
          klassieke tonen het zwijgen op. Ik verliet de auto en
          liep naar de hare, alwaar ik op de ruit tikte.
             ‘Ja?’ zei ze vriendelijk, nadat ze voorzichtig haar
          ruit voor een derde had opengedraaid.
             ‘Je hebt een bijna lege band,’ zei ik, wijzend naar
          de achterkant van haar auto.
             ‘O?’ bracht ze verbaasd uit. Ze kwam haar auto uit
          en liep met me mee naar de plaats des onheils.    ‘Zie
          je? Da’s niet veel meer.’ Ik wees naar de band in
          kwestie.
             ‘Oh, nee!’ beaamde ze. ‘Wat nu?’
             ‘Dat is niet zo moeilijk,’ stelde ik haar gerust.
          ‘Als de band niet lek is, kan je er gewoon weer lucht
          in pompen. Dáár,’ (ik wees naar het hoekje ”water-
          lucht”, een stukje verderop) ‘kan je je band weer op
          spanning brengen.’
             Ze keek me zowel dankbaar als vragend aan.
             ‘Nooit eerder gedaan?’ vroeg ik daarom.
             ‘Nee,’ zei ze. ‘Vrouwen achter het stuur, hè...’
          grapte ze.
             ‘Och,’ relativeerde ik. ‘Zo erg is het niet hoor.
          Rij maar naar ”water-lucht”, dan help ik je er even
          mee.’
             ‘Oké, graag.’ Terwijl ze tankte en afrekende, reed
          ik naar ”water-lucht” en las daar de bij haar auto
          behorende bandenspanning af. Vóór twee punt nul en
          achter twee punt één. Daar kwam ze aanrijden en ik
          begon met mijn werkzaamheden. Eerst de drie goede
          banden, die vrijwel op druk bleken te zijn. Als laatste
          de bewuste, slappe band. Deze gaf, nadat ik hem op een
          druk van twee atmosfeer had gebracht, een zacht sissend
          geluid.
             ‘Daar was je niet veel verder mee gekomen,’ zei ik,
          terwijl we beiden gehurkt naar de sissende band zaten
          te kijken.
             ‘Tjee! En wat nu?’ zei de op de Amerikaanse actrice
          Sharon Stone gelijkende jonge vrouw.
             ‘Die band zal eraf moeten. Heb je een goede
          reserveband?’
             ‘Dat zal toch wel...’ verzuchtte ze. ‘Ik heb deze
          auto geleend van een collega. En dit moet míj weer
          overkomen. Normaal ga ik met de trein naar mijn werk.
          Wat ik al zei hè, vrouwen achter het stuur...’
             ‘Nooit een lekke band gehad, zeker?’
             ‘Nee.’
             ‘Dan wissel ik hem wel even voor je om. We zetten de
          auto’s dan even daar neer,’ zei ik, wijzend naar het
          parkeerterrein voor vrachtwagens. Nadat we onze wagens
          daar naast elkaar geparkeerd hadden, begon ik met mijn
          krik haar auto omhoog te draaien. Binnen enkele minuten
          was het rechter-achterwiel vervangen. Het enige waaraan
          nog viel af te lezen dat de charmante chauffeuse van
          deze Peugeot zoëven nog op weg was naar een stranding
          op de vluchtstrook vanwege een lekke band, waren mijn
          vuile handen. Ze keek me aan en er viel een korte,
          verlegen stilte.
             ‘Ik weet echt niet hoe ik je hiervoor moet
          bedanken...’
             ‘Tja..’ Ik keek even nadenkend omhoog en zei toen op
          besliste toon: ‘Klassieke muziek.’
             ‘Klassieke muziek?’ herhaalde ze met verbazing in
          haar stem. Het was duidelijk dat ze klassieke muziek
          iets vond wat in geen enkel verband gebracht kon worden
          met een situatie als deze. Met wijd geopende ogen keek
          ze me vragend aan.
             ‘Ja, klassieke muziek,’ herhaalde ik met een even
          grote beslistheid als zoëven. ‘Veel leeftijdgenoten van
          ons nemen er totaal geen kennis van, en dat is zonde
          want klassieke muziek is veel en veel te mooi om
          genegeerd te worden.’ Het viel me op dat haar ogen
          steeds groter werden naarmate mijn monoloog vorderde.
          ‘De beste manier waarop je me dus zou kunnen bedanken,
          zou zijn...’
             ‘Klassieke muziek?’ onderbrak ze me, met een naar
          cynisme riekende ondertoon. Haar ogen leken inmiddels
          hun maximaal mogelijke omvang te hebben bereikt.
             ‘Ja. Jij bent een type dat eens goed hard naar wat
          mooie werken van Bach zou moeten luisteren.’
             ‘O?’ Haar mond viel open.
             ‘Ja. Of Dvorák natuurlijk. Desnoods Darryl Way! Maar
          doé in godsnaam iets en blijf niet in de popmuziek
          hangen!’
             ‘Ja,’ zei ze, en liep terug naar haar auto.
             ‘Meer vraag ik je niet. Alleen maar: zet goddomme
          eens een verantwoord stuk klassieke muziek op en geef
          je oren eens goed de kost. En dan praten we verder,
          oké?’ Ik was ongemerkt harder gaan praten. Een enkeling
          keek in onze richting.
             ‘Ik kijk wel,’ zei ze, en trok het portier achter
          zich dicht.
             ‘Dvorák!’ riep ik luid. Verschillende mensen keken
          me met opgetrokken wenkbrauwen aan. Waarschijnlijk
          omdat ze het een vreemde gewaarwording vonden, iemand
          op een willekeurig pompstation aan te treffen die in
          zijn eentje luid de naam van een klassiek componist
          over een zee van benzinetankende automobilisten
          schreeuwde. Het meisje wier band ik had vervangen
          startte de motor, zonder dat aan haar
          gelaatsuitdrukking af te lezen viel of ze me gehoord
          had of niet.
             ‘Albinoni! Mussorgsky! Ravel!!’ Ik schreeuwde het
          uit. Zelfs op volle snelheid voorbijrijdende
          vrachtwagenchauffeurs moeten me hebben gehoord. ‘Orff!’
             En weg reed ze.


Lêstafel
Leestafel
Reading-table

Werom / Terug / Back