Macht is een kwalijke zaak. De machthebbers blinken uit
          in onkundige handelingen, die weinig te maken hebben
          met de zaak waarvoor ze zijn aangesteld. Reik de
          machthebber je vinger, hij verkoopt je hand.
          
          
          JULES
          
          Jules nipte aan zijn koffie en bleef me met een
          wanhopige blik aankijken.
             ‘Maar zoiets gebeurt toch niet van de ene op de
          andere dag?’ vroeg ik hem.
             ‘Nee, natuurlijk niet. Ze hebben me gewaarschuwd. Ik
          was het er alleen niet mee eens; ik heb me er tot het
          laatst toe tegen verzet. Tevergeefs.’
          
          (Het gebeurde niet vaak, dat er iemand bij Jules aan de
          deur kwam. En bezoek van iemand in een keurig driedelig
          pak was voor hem helemaal iets bijzonders. Jules had
          geen bel op zijn sobere hut, dus zwaaiend als een aap
          voor een vale ruit probeerde de man de aandacht van
          Jules te trekken. Deze was op dat moment met zijn
          vogeltje in een onverstaanbaar gesprek gewikkeld, zodat
          het even duurde eer hij in de gaten kreeg dat hij
          bezoek had. Met een slakkegang begaf Jules zich naar de
          voordeur en opende deze.)
          
          ‘En toen stond die gemeente-ambtenaar voor de deur?’
             ‘Ja. ”Goedendag, meneer eh...” zei hij. Ik keek hem
          verbaasd aan en zei: ”Jules.” Hij stelde zich voor als
          Haringa, ambtenaar eerste klasse, en vroeg me of hij
          even binnen mocht komen om een en ander met me te
          bespreken. Ik zei dat dat goed was en liet hem binnen.
          Dat had ik dus nooit moeten doen. Hij kwam alleen maar
          slecht nieuws brengen.’
             ‘Viel hij meteen met de deur in huis?’
             Jules nam de laatste slok van zijn koffie. ‘Eerst
          liep hij zwijgend een paar rondjes door mijn woonkamer.
          Dat irriteerde me een beetje. Wat moest die vent? Hij
          had iets minachtends over zich, toen hij met gefronste
          wenkbrauwen, af en toe zuchtend, door mijn kamertje
          liep. Toen zei hij plotseling, zonder enige inleiding:
          ”Goed, weet u dat u volgende week uw woning zult moeten
          verlaten?”
             ”Nee,” zei ik toen.
             ”Volgende week zal namelijk worden begonnen met de
          aanleg van Family Fun, ziet u, een nieuw pretpark.”
             Ik was met stomheid geslagen. Ik voelde mijn benen
          trillen. Dit kon niet waar zijn.
             ”Tweehonderd hectare zal worden bewerkt en dit ehh,
          gezellige perceel zal helaas plaats moeten maken voor
          de bouw,” vertelde hij. ”Wist u dat niet? U had het
          kunnen lezen op het gemeentelijk publicatiebord en in
          de krant.”
             Toen ik hem vertelde, van niets te weten, en dat was
          ook zo, haalde hij een officiële aanschrijving
          tevoorschijn en gaf die aan mij.
             ”Ik wil hier niet weg,” zei ik, en weigerde het stuk
          papier aan te nemen.
             ”Dat kan ik me indenken,” zei hij, ”maar de
          vooruitgang is niet te stoppen. Ik zal iemand sturen
          die met u de mogelijkheden voor een nieuwe woning kan
          bespreken. Als u mij nu wilt excuseren...” Hij liep
          naar de voordeur. ”U moet weten dat dit al ruim een
          jaar bekend is. U heeft genoeg tijd gehad om een ander
          onderkomen te zoeken. Maar ik zal fideel met u zijn.
          Mijn collega vindt vast iets moois voor u.” Hij draaide
          zich om en verdween, mij verdwaasd achterlatend.’
          
          Jules wiebelde ongemakkelijk op zijn stoel. ‘Ik zocht
          toen wat troost bij mijn vogeltje Skippy. Uit wanhoop
          begon ik wat tegen het beestje aan te praten. Dat doe
          ik vaker. Maar dit keer bleef het beestje doodstil op
          haar stokje zitten. Het leek, of ze de situatie
          aanvoelde.
             De volgende dag kwam er opnieuw een man bij me op
          bezoek, zoals Haringa had aangekondigd. Van Wevegem,
          zoals hij zich voorstelde, kwam vertellen dat de
          gemeente een flat voor me had aan de Kloosterlaan, en
          dat ik daar vooral heel blij mee moest zijn. ”De flat
          is voorzien van veel meer luxe en comfort dan deze hut
          en bovendien ligt de woning in het centrum en de
          bereikbaarheid is er zeer groot. Beneden in het gebouw
          is zelfs een supermarkt. Wat kunt u zich nog meer
          wensen?” vroeg hij opdringerig. ”U heeft hier vast
          jaren naar uitgekeken.”
             ”Hoe kan ik in de stad leven? Ik leef hier van de
          natuur!” sputterde ik nog tegen.
             ”Niemand leeft in deze moderne tijd van de natuur,
          beste man,” zei hij. ”En zeg nu eerlijk, dit is een
          prachtaanbod.”
             ”Ik wil in het bos wonen, met mijn vogeltje en mijn
          moestuin. Meer vraag ik niet.”
             Maar de man had geen begrip voor mijn situatie. ”Als
          u nu hier even tekent, dan kunt u morgen de sleutel van
          uw nieuwe woning krijgen.”
             ”Ik hoef uw flat niet. Ik hoor hier, niet in een
          betonnen doos. Ik blijf.”
             Van Wevegem keek me toen strak in de ogen. ”Dat
          lijkt me niet verstandig,” zei hij.
             ”Mij wel,” hield ik vol.
             ”Kom op. U lijkt me een redelijk denkend mens. Maakt
          u van ons aanbod gebruik, dat is voor ons allen het
          beste.”
             ”Nee,” zei ik nogmaals.
             De ambtenaar probeerde het nog een paar keer, maar
          ik bleef bij mijn standpunt, zodat Van Wevegem na een
          tijdje maar wegging.
             Ze gooien het hutje plat, dacht ik, ook al zit ik
          erin. Ik heb geen keus, dacht ik: ik moet weg. Ik
          bekeek het interieur van mijn sobere optrekje en voelde
          emoties opkomen. Ik wilde me tot Skippy wenden om
          troost te vinden, maar schrok toen ik het arme dier op
          de bodem van de kooi zag liggen. Skippy was dood.’
          
          Ik schonk Jules een tweede kop koffie in.
          
          ‘Met een zwaar gemoed legde ik het lijkje van mijn
          geliefkoosde vogeltje in een kuil die ik naast de hut
          had gegraven. Ik fluisterde haar nog toe, dat ik blij
          was dat ze dit niet meer mee hoefde te maken en dat ze
          een fijne vogel was geweest. Na twee scheppen aarde was
          er niets meer van het vogeltje te zien. ”Vergeef het
          me, Skippy,” zei ik. ”De vooruitgang is niet te
          stoppen.” Ik gooide de kuil dicht en toen ik het grafje
          verliet, druppelden tranen langs mijn wang in mijn
          baard.’
          
          ‘En dat gebeurde allemaal tien dagen geleden?’ vroeg ik
          na een korte stilte.
             ‘Ja. Vanmorgen kwamen ze, de moordende zaagmachines
          en de gewelddadige bulldozers. Ik hoorde ze buiten
          tegen elkaar praten. ”Rij jij maar met de bulldozer
          over dat hutje heen,” zei een vent met een gele helm op
          zijn hoofd tegen één van de uitvoerders.
             ”Weet u zeker dat er niemand meer in zit?” vroeg de
          uitvoerder. En weet je wat die gele helm toen
          antwoordde?’
             ‘Nee.’
             ‘Hij zei: ”Volgens mijn gegevens is die stijfkop er
          vorige week uit vertrokken. We hoeven niet te kijken.”
          ’
          
          Ik schudde mijn hoofd.
          
          ‘De uitvoerder klom op zijn bulldozer,’ vervolgde
          Jules. ‘Ik maakte dat ik wegkwam. Eénmaal keek ik om.
          De zware machines waren met hun vernietigende werk
          begonnen. Mooie stukken natuur werden met de grond
          gelijk gemaakt. Mannen in overalls liepen heen en weer
          met grote tekeningen. Ze schreeuwden tegen elkaar,
          rukten takken van bomen en strooiden chemicaliën. Hier
          stierf een stukje aarde. Ik draaide me om en liep weg.
          Ik hoorde nog, hoe ze met grof geweld mijn huisje
          begonnen te slopen.’
             Jules snikte. Een gepaste stilte volgde. Een stilte
          die ik niet durfde te doorbreken, omdat ik geen
          troostende woorden kon vinden voor de situatie waarin
          Jules was komen te verkeren.
          
          Nog vaak denk ik aan Jules terug. Ik heb hem sindsdien
          niet meer gezien. Hij lijkt, net als zijn huisje, van
          de aardbodem te zijn weggevaagd.
          
          Soms breng ik, bij wijze van eerbetoon aan Jules, een
          bezoek aan het inmiddels gereedgekomen Family Fun Park.
          En als ik daar op een verloren moment op een rood
          plastic bankje zit, ongeveer op de plaats waar eens
          Jules’ huisje moet hebben gestaan, en ik buk om mijn
          veters vast te maken terwijl de Super Turbo Jet Set de
          draaimolen tot stilstand brengt, hoor ik vanuit een
          andere dimensie een zacht, verdrietig geluid, het
          geluid van een wenend dood vogeltje. Maar voordat dat
          tot me doordringt, klinkt alweer het gejoel van de Mega-
          Race, die met hoge snelheid ondersteboven door een
          bocht giert...



Lêstafel
Leestafel
Reading-table

Werom / Terug / Back