Een bonte verzameling
niet gepubliceerde verhalen, gedichten en
andere literaire losse flodders
van Sytze Backer

Samengesteld door
Sytze Backer

          Vincent van Maerlant (880222)
          
          Het was vijf uur in de ochtend toen Vincent van
          Maerlant zich nog eens in zijn lichte slaap omdraaide.
          Ondanks het vroege tijdstip beloofde deze prille
          junimorgen een dag als vele voorgaande dagen: warm,
          droog en licht tot in de late uren. In de straten van
          de nieuwbouwwijk Molendonk maakten de eerste vogels een
          aanvang met hun ochtendserenades. Op de ramen der
          geparkeerde auto’s had de dauw zich vastgezet, zo
          regelmatig, zo ordelijk. De nacht was nu reeds geweken,
          had nu reeds zijn heerschappij overgegeven aan de
          nieuwe dag. De hemel was volmaakt wolkenloos, het
          streepje amberkleurig zwerk aan de kim daargelaten. Er
          heerste een diepe stilte. Het zingen der vogels
          verstoorde deze stilte niet; integendeel: het leek haar
          eerder te intensiveren.
             Vincent maakte enkele onrustige bewegingen, zat met
          een ruk rechtop in zijn bed en opende zijn ogen.
          ‘Huh...’ Met een dichtgeknepen rechteroog - zijn
          linkeroog kon nooit direkt het volle licht verdragen -
          wierp hij een blik op zijn mechanische wekker: drie
          minuten over vijf. Teleurgesteld viel hij terug
          achterover. Altijd als er iets te gebeuren stond, werd
          hij op een bepaald moment uit zichzelf wakker, alsof
          een ingebouwd klokje hem daartoe aanzette. Maar waarom
          moest dit altijd te vroeg gebeuren? Hij trapte het
          dekbed met een snelle beweging van zich af en verliet,
          slechts gehuld in een boxershort met een motief van
          kleine, gele kuikentjes, het bed. Eenmaal gewekt zou
          hij de slaap toch niet meer kunnen vatten. Nerveus
          poetste hij met kracht zijn tanden. Hij kuchte enkele
          malen en zag bij het uitspuwen van het spoelwater, dat
          bloedend tandvlees het water roodgekleurd had. Snel en
          routinematig bewoog hij een scheerapparaat over zijn
          gezicht en kamde zijn haren. Met zorg koos hij zijn
          kleding uit. Minutenlang overwoog hij, staande voor de
          geopende kleerkast, de mogelijkheden. Flanel broek?
          Nee, te formeel. Witte katoenen broek? O ja, dat
          brandgat. Die blauwe katoenen streepjesbroek dan.
          Gekocht voor de zomer en nog niet gedragen. Blouse
          erbij, die dunne zomerse blazer past daar mooi bij,
          maar welke schoenen in hemelsnaam?
             Met veel kabaal liep de wekker af. Vincent legde het
          apparaat met een tik van zijn hand het zwijgen op. Het
          was half zes. De lade onder de kleerkast was nog net
          groot genoeg om al zijn schoenen te herbergen. Vincent
          kon de lade nog openen, daarbij zo nu en dan een schoen
          die in de knel kwam, terugdrukkend. Het moesten de
          witte bootschoenen maar worden. Hoewel nauwelijks steun
          gevend aan de voeten, waren het vlotte dingen om te
          zien en waren het geen tergend knellende stappers die
          je, na ze een uur of wat gedragen te hebben, maar wat
          graag van je voeten schopte. Hij liep naar de spiegel,
          waarin hij zichzelf in de volle lengte kon zien en
          bekeek zichzelf. Lang niet gek. Hij draaide zich om.
          Nee, lang niet gek. Op het planchetje boven de wastafel
          stonden drie flesjes. Een ervan, de middelste, pakte
          hij eraf. Chanel pour hommes. Zijn favoriete geurtje,
          al vanaf zijn zestiende. Hij sprenkelde een paar
          druppels van de kostbare vloeistof over de binnenkant
          van zijn wijs- en middelvinger en bevochtigde er zijn
          gezicht mee. De dag kon nu beginnen.
          
          
          Om ons heen (880103)
          
          Morbide monomannen
          Hypocriet glurpend
          In klimmende zwijgstront
          Likkende boterboeren
          Kwijlend en trappend
          Op een ladder van slijm
          
          Gemaskerde lokvrouwen
          Modderbadend in ‘t moeras
          Borrelend in leugengas
          
          Sissende geldadders
          Bijtend en knijpend
          In argeloos gedierte
          
          Walmende egomanen
          Wonend in het land
          Van moreel verval
          
          Kruipende nitwits
          Blindelings poetsend
          De plaat van verwoesting
          
          Ja
          Zo is alles
          Wat ons omringt.
          
          
          Kwasten (880103)
          
          ‘Hé man, wat ben jij daar aan het doen?!’
             ‘Nou, gewoon, ik ben een muur aan het beschilderen,
          dat zie je toch?’
             ‘Maar het is toevallig wel mijn muur!’
             ‘Hoezo, jouw muur?’
             ‘Precies wat ik zeg, mijn muur! Deze muur behoort
          toe aan mijn huis!’
             ‘O ja? Dat kan ík toch niet weten? Ik zie nergens
          een naam staan.’
             ‘Aan de andere kant van mijn muur ligt mijn tuin en
          dus is deze muur van mij.’
             ‘Dat snap ik nou niet, hè. Als je in jouw tuin ligt,
          zie je deze kant van de muur niet eens, laat staan dat
          je er last van hebt als ik er aan deze kant iets op
          schilder.’
             ‘Je bent een lastig mannetje, jij. Als ík niet wil
          dat je op mijn muur schildert, bedoel ik daarmee, dat
          je niet op de bui- ten-, onder- of binnenkant behoort
          te schilderen. Dus stop in godsnaam die rotzooi weg en
          begin je eigen eigendommen te bekladden!’
             ‘Hohoho. Je moet weten, dat het niet mijn bedoeling
          is om jou te tarten. Ik probeer alleen met mijn leuzen
          de mensen te bereiken, en aangezien hier veel mensen
          langs komen, beschilder ik deze muur.’
             ‘Dat zal mij een worst wezen, schoft! Het is mííjn
          muur en nu lazer je op met die klotekwast!’
             ‘Oh, zo! Meneer is een fascist! Ik schilder leuzen
          tegen fascisten en meneer houdt mij tegen! Fascist! Ik
          had het kunnen weten. Meneer is een grootmuurbezitter.’
             ‘Ik ben geen fascist. En als ik wil protesteren
          tegen Zuid- Afrika, of zoiets, dan doe ik dat op mijn
          eigen manier en niet op de muur van mijn achtertuin!’
             ‘Nee, dat doe ik wel voor je. En laat me nu mijn
          werk afmaken. Ik hoef nog maar één woord.’
             ‘Nou moet je ophouden! Ik beveel je, onmiddellijk je
          spullen te pakken en te maken dat je wegkomt. Of moet
          ik de politie erbij halen!?’
             ‘Oké oké. Dan stop ik er wel mee.’
             ‘En je zal die smerige troep eraf halen ook!’
             ‘Rustig maar. Hou die kwast even voor me vast. Hier,
          pak aan.’
             ‘Hé, er zit verf aan, idioot! M’n hele hand zit
          onder!’
             ‘Sorry hoor. Je kan het er vast wel afwassen.’
             ‘Wat is hier aan de hand?’
             ‘Ik loop hier gewoon langs, meneer de agent, en ik
          zie deze man een tekst op de muur schilderen. Het lijkt
          me toe, dat dit niet mag...’
             ‘Agent! Dat is...!’
             ‘Bovendien beweert hij ook nog, dat hij hier woont,
          heer agent.’
             ‘Hij liegt. Ik bedoel, ik woon hier wel, maar ik
          beschilder absoluut geen muren.’
             ‘Wat doet die kwast dan in je handen?’
             ‘Die...’
             ‘De verf aan de kwast is dezelfde als die aan de
          muur, meneer. Kijk, ik als agent kom die dingen niet
          vaak tegen, maar als ik u was, zou ik, als u zonodig
          muren wilt bekladden, aan de andere kant van de muur
          gaan staan, zodat de gewone burgers er geen aanstoot
          aan hebben.’
             ‘Ik...’
             ‘En als ik hier over een uur terugkom, dan is de
          verf er netjes afgewassen, anders maak ik er een proces
          verbaal van. En denk erom: ik weet u te wonen.
          Goedendag!’
          
          
          Onder ons (880103)
          
          Made, min tien graden
          Het kan mij niet schaden
          
          Zweren, gescheurde kleren
          Het kan mij niet deren
          
          Azoren, bloot van voren
          Het kan mij niet bekoren
          
          Schrijven en dichten
          Ik zal het nooit leren.
          
          
          Over varen (880103)
          
          Mistige morgen
          Moeizaam slaat de
          Evinrude aan
          
          Hoe zal ‘t zijn
          Op het grote water
          In de verte snatert een zwaan
          
          Zal ik nog
          De overkant bereiken
          Of valt hij voortijdig stil
           Rustig maar! roept hij
          Voor het zover is
          Geef ik wel een gil.
          
          
          Blauw (880103)
          
          Zomaar op het station, zomaar op een dinsdag, kwam ik
          de mooiste vrouw tegen die ik ooit in mijn leven had
          aanschouwd. In een soepel gewaad schreed zij
          verleidelijk voort over het perron waarop ik mijn trein
          verwachtte. Ik waagde het, haar aan te spreken.
             ‘Stapt u ook op de trein naar Eindhoven?’
             ‘Eindhoven? Welnee. Ik kom iemand ophalen.’
             Welk een zwoele stem. Welk een betoverende
          aantrekkingskracht kon er van een stem alleen al
          uitgaan...
             ‘Dat is ontzettend jammer. Ik had zo ontzettend
          graag met u gefilosofeerd.’
             ‘Waarover?’
             Oei. Er kon ook een alarmerend wantrouwende waas op
          haar gelaat verschijnen.
             ‘O, over niets bijzonders. Over de luchtige dingen
          van het leven.’
             ‘Neem me niet kwalijk, maar daar is degene die ik
          kom halen.’
             ‘Wat ontzettend jammer nu. Kunnen wij elkaar nog
          ergens ontmoeten?’
             ‘Liever niet. Ik heb weinig tijd.’
             ‘Doet u mij een plezier. Alstublieft. Het zou zo
          gezellig kunnen zijn...’
             De prachtige vrouw bracht haar mond onwaarschijnlijk
          dicht bij mijn oor en sprak met zwoele stem: ‘Oké dan,
          jongen. Kom vanavond om negen uur naar mijn adres.’
             Een rilling ging door mij heen terwijl zij haar
          adres op een papiertje schreef.
             ‘En zorg wel, dat je op tijd bent. Er is dan
          namelijk niemand thuis. Dat lijkt me heel gezellig.’
             ‘Ja, ja! Dat lijkt me gezellig!’ beaamde ik.
          
          Ik zorgde, dat ik die avond om negen uur bij haar
          aanbelde. Ze had de waarheid gesproken. Er was niemand
          thuis.
          
          
          Ambigu (880103)
          
          Een bergbeklimmer aan de voet van een rots
          Hij klikt de laatste riemen vast
          En tast naar een goede grip
          Dan klautert hij behoedzaam omhoog
          Hij lijkt er geen moeite mee te hebben
          Maar het zweet loopt over zijn voorhoofd
          Een overhangende klif
          Als een rat kruipt hij er overheen
          Wat maakt het uit of hij de top haalt
          Of dat hij dodelijk naar beneden stort
          Zo hoog is hij toch nooit geweest?
          
          
          What’s in a name? (8802)
          
          (publikatie in Blanko, faculteitsblad der
          Letterenfaculteit K.U.B., nummer 38, februari 1988,
          blz. 10)
          
          Het is mij opgevallen, dat men zich in de Blanko steeds
          vaker en in steeds grotere mate begint te ergeren aan
          mensen die hun bijdragen onder pseudoniem insturen.
          Op zich is dat geen probleem. Hoewel er aan het
          gebruiken van een pseudoniem tal van motieven ten
          grondslag kunnen liggen, blijft het ieders recht om
          daar goede bezwaren tegen in te brengen. Tot zover is
          er dus niets aan de hand.
          
          Echter. Wie schetst mijn verbazing? Steeds vaker duikt
          de naam Sytze Backer op in de rij suspecte Blanko-
          schrijvers die, geleid door welke zuivere of minder
          zuivere motieven dan ook, hun eigen naam niet onder hun
          inzending wensen te zien staan. En op dat moment schrik
          ik op, word ik wakker, open ik verward mijn ogen en
          klim ik in de pen. Al was het alleen maar om aan een
          dergelijke misvatting een eind te maken.
          
          Sytze Backer werd geboren op 15 januari 1963 te Tzum
          (F). Na een uiterst vermoeiende en pijnlijke bevalling,
          voorafgegaan door weeën van een zodanige hevigheid, dat
          het vermoeden begon te rijzen dat moeder Backer hier te
          maken had met een zich naar buiten worstelend jong van
          de ruwharige baardaap, kwam Sytze ter wereld. Verdere
          details, de bevalling aangaande, zal ik de lezer hier
          besparen.
          
          Tot grote schrik van beide ouders bleek Sytze twee
          hoofden te hebben. Dit mocht de pret echter niet
          drukken. De rest van de kleine was immers prima in
          orde. Al snel bleek Sytze een intelligent en bovenal
          gezond knulletje te zijn, zijn kleine afwijking
          daargelaten. Reeds na zeven maanden slaagde hij erin,
          geheel zelfstandig zijn eerste stapjes te zetten.
          Enkele weken daarna liep hij als een ervaren peuter in
          het rond. Hij was leergierig en at voor twee. Door zijn
          leeftijdgenootjes werd hij echter volledig genegeerd.
          In de peuterspeelzaal werd hij door iedereen met de nek
          aangekeken. Wie wilde er een vriendje met twee hoofden
          hebben? Ook de juf vond hem maar een griezel. Ze meed
          hem als de ergste ziekte. Was het een wonder dat hij
          niets wijzer werd?
          
          Wat iedere loog voorspeld zou hebben, gebeurde. Sytze
          begon zich terug te trekken in een eigen wereldje. Hij
          bouwde een muur om zich heen en liet alleen zijn ouders
          binnen. Stak hij op school niets op, thuis leerde hij
          des te meer. Op tweejarige leeftijd kon hij lezen,
          schrijven -zowel met de linker- als met de rechterhand!-
          en sprak hij zonder moeite in hoofd- en bijzinnen. Het
          was in deze periode dat hij zijn eerste gedichten
          schreeef:
          
          Twee armen, twee benen
          Tien vingers, tien tenen
          En toch mismaakt
          Dat zit hem in m’n genen.
          
          Pa en ma Backer spoorden hun zoontje aan, meer te
          schrijven en zich op literair gebied volledig te gaan
          ontplooien. Zo belandde Sytze uiteindelijk op de
          Letterenfaculteit (1984), waar hij, zoals van tevoren
          te voorspellen viel, door zijn medestudenten gemeden
          werd als de pest. Is het nu vreemd dat men hier zijn
          naam niet kent en men dus maar aanneemt, dat het een
          onder pseudoniem schrijvende bekende betreft?
          Sytze is een beste jongen. Elke zaterdag steken hij en
          ik de drie koppen bij elkaar en lachen we wat af, onder
          het genot van trappistenbier. Maar als dan opeens,
          zonder dat daartoe aanleiding lijkt te bestaan, zijn
          gezichten sombere trekken vertonen, weet ik wat hem
          bezielt. Hij moet op zo’n moment even denken aan het
          onterechte verwijt dat men hem maakt, in anonimiteit te
          willen schrijven.
          
          Maar worden we wijzer van de naam die eronder staat?
          Vanwaar de behoefte, het literaire deken te willen
          oplichten om eronder te tasten naar vlees en bloed? Wat
          mij betreft, mag een tekst voor zichzelf spreken en is
          de naam eronder van weinig of geen belang.
          
          Martin Waapke
          Breda
          
          Naschrift
          Ik zou Sytze geen ongelijk geven, mocht hij ooit
          besluiten, toch onder pseudoniem te gaan schrijven. Wie
          is immers in staat, een verhaal of gedicht te
          waarderen, wetende dat het geschreven werd door een
          meelijkwekkend, tweehoofdig gedrocht?
          
          
          Haiku (880401)
          
          Enthousiast begin
          Hoopvol denkend aan wat komt
          Hoe anders loopt het...
          
          Dragend een hoed (880411)
          
          Trekkend een stoet
          Stampend een voet
          Ruikend zo zoet
          Dragend een hoed!
          
          
          Haiku voor Hugo Verdaasdonk (880415)
          
          Een mooi, slank vrouwtje
          Grote borsten, ronde kont
          Da’s iets voor Hugo!
          
          
          Voor ”Prologue” (881107)
          
          Luc Martens keek naar de sfeervol gedekte tafel en
          verheugde zich op de komende avond. Hij was ervan
          overtuigd dat niets een perfekte avond in de weg zou
          kunnen staan. Een gespannen gevoel kon hij echter niet
          onderdrukken, nu het moment zo dichtbij was gekomen.
          Vier maanden lang had hij achter haar aangehold,
          voordat zij hem zelfs maar een blik waardig had
          bevonden. Daniëlle was ‘een meid met een behoorlijk
          hoge drempel’, zoals een collega van Luc het eens had
          uitgedrukt. En inderdaad, tijdens haar werk als
          journaliste bij de regionale ochtendkrant De Kreet was
          haar houding tegenover haar mannelijke collega’s op
          zijn minst ”terughoudend” te noemen. Een tijdlang had
          hij haar nauwkeurig geobserveerd. Langzaam maar zeker
          vormde zich een beeld van haar, een beeld, dat op
          sommige punten werd versterkt, op andere weer verzwakt,
          door de vele verhalen die er op de redaktie over haar
          de ronde deden. In het bedrijfsrestaurant zaten ze
          plotseling een keer tegenover elkaar te lunchen. Luc
          was erin geslaagd, een gesprek op gang te brengen dat
          op afstand meer leek in te houden dan een formele
          uitwisseling van standaarduitingen van beleefdheid.


Lêstafel
Leestafel
Reading-table

Werom / Terug / Back