ZWIFTERINGEN
          
          Vermoeid stap ik in mijn auto en rijd huiswaarts. Voor
          de zoveelste keer een verschrikkelijke werkdag achter
          de rug. Ik heb geen slechte baan en ik verdien goed,
          maar een mens heeft zijn grenzen. Gelukkig heb ik
          morgen en overmorgen vrij genomen en kan ik reserves
          opbouwen voor opnieuw een zware week.
          
             Hij biedt aan, haar naar huis te brengen. Dat vindt
             ze fijn, het is zo donker en koud buiten. Hij helpt
             haar in haar jas en samen fietsen ze door de nacht.
             Bij haar thuis nemen ze afscheid en stilletjes
             fluisteren ze, dat het gezellig was.
          
          Een file. Langzaam kruipen de blikken bakken over het
          asfalt. Ik ben wel wat gewend en het geeft me de kans,
          over dingen na te denken. Vanavond een
          voetbalwedstrijd. Wat zal ik genieten, in een
          makkelijke stoel, met een flesje bier. Daarna zal ik
          naar bed gaan. En ik zal niet vroeg opstaan.
          
             Hij kent haar zo lang en zij kent hem zo lang. En
             bij haar thuis, als moeder koffie zet en vader een
             doos sigaren uit de kelder haalt, fluisteren zij
             zachtjes dat ze van elkaar houden.
          
          De rij auto’s lost zich sneller op dan ik dacht. Zal ik
          een bosje bloemen voor Astrid kopen? denk ik bij
          mezelf. Laat ik het maar niet doen. Misschien denkt ze
          dat ik iets goed te maken heb. Ik ga maar gewoon direkt
          naar huis.
          
             ‘s Zomers liggen zij aan het strand. Hij is net terug
             uit het koude water en droogt zich af. Zij heeft
             thuis boterhammen gesmeerd en geeft hem er een. Met
             natte, zoute handen eet hij de boterham op. Zij ligt
             op haar buik en laat het minieme scheutje
             Nederlandse zonneschijn op haar huid inwerken. Hij
             gaat naast haar in het zand liggen en fluistert in
             haar oor dat hij haar een prachtvrouw vindt.
          
          Thuis is er niets veranderd. Evenals gisteren,
          eergisteren en vorig jaar. Met een matte uitdrukking op
          haar gezicht dekt Astrid de tafel en gewoontegetrouw
          kus ik haar bij thuiskomst op haar mond. Op de bank
          verlos ik mijn voeten van de strakke schoenen. Ik sta
          op om Astrid te helpen met het dekken van de tafel.
             ‘Ruim je die schoenen op, John?’
          
             In de winter is het koud. Stevig gearmd staan ze aan
             de kant van het bevroren meer. Lopen er tranen over
             haar wangen? Hij doet een handschoen uit en veegt
             haar tranen met zijn blote hand weg. Voordat zij
             zich omdraait en wegloopt, fluistert hij dat het
             toch niets zou worden.
          
          ‘We gaan vanavond naar Jan en Bertha. Rijd jij vast de
          auto voor, John?’
             Het eten was lekker, maar ik had dan ook flinke
          honger. Dan realiseer ik me, dat ik het voetballen dus
          wel kan vergeten. Jan en Bertha. Ach, ik kan in ieder
          geval morgen uitslapen.
          
             Al is het nog zo lang geleden, zij blijft hem
             brieven schrijven. Dan belt hij haar op. Zij praat
             fluisterend, bang dat haar moeder haar hoort. Morgen
             lopen ze weer gearmd.
          
          Onderweg naar Jan en Bertha zit ik me af te vragen of
          ik de deur wel op slot gedraaid heb. Aan Astrid durf ik
          het niet te vragen. Een dergelijke nalatigheid valt
          vast verkeerd.
             ‘John, nu je morgen toch vrij bent, kan je de auto
          wel eens wassen. Die ziét er toch uit! En als je dat
          morgenochtend vroeg kan doen, graag!’
             Dat is waar ook. Ze gaat met de handwerkclub naar
          Amsterdam. En ik moet de auto wassen.
          
             Een kerk, vol met mensen in mooie kleren. Plechtige
             muziek. Dan stilte. Er wordt wat gepraat. Als je
             goed luistert, hoor je twee mensen ”ja” fluisteren.
             Eerst zij. Dan hij.
          
          ‘Zeg Astrid, wat is John stil vanavond. Is er iets?’
             ‘Ach, hij heeft het druk op zijn werk. De stress, je
          kent het wel, hè. Maar hij is nu twee dagen vrij. Dan
          kan hij wat uitrusten.’
             Laat ze maar praten. Het kan me niet meer schelen.
          
             Buiten waait het hard. Binnen, onder de dekens, is
             het warm. Voorzichtig omarmt hij haar. Ze fluisteren
             woorden. Niemand hoort hen, maar iedereen fluistert
             deze woorden wel eens.
          
          Eindelijk lig ik in bed. Astrid is in de weer met
          nachtcrème. Ik sluit vermoeid mijn ogen.
             Als ik nu eens inslaap en nooit meer wakker word.
          Als dat nu eens zou kunnen...


Lêstafel
Leestafel
Reading-table

Werom / Terug / Back