GEWOON BIJZONDER
Hand in hand loop ik met haar over het strand in het
holst van deze zomernacht. Links van ons ligt de zee.
Zoals ze daar ligt, immens van omvang,
allesoverheersend in beeld en geluid, brommend en
tegelijk fluisterend, als audiovisuele traktatie van de
natuur, met haar betoverende invloed op al wat zich in
haar schoot nestelt, dit aldus beschermende en
bedreigende, klinkt in haar machtig ruisen mijn eigen
nietigheid door. De golven, die zich in hun haast het
strand te bereiken over elkaar op lijken te rollen,
stralen een magisch licht uit wanneer ze in hun rol hun
hoogste punt bereiken.
Uit mijn ooghoek kijk ik haar aan. Ik hoor dat ze
tegen mij praat, maar luister niet meer. De nacht, het
strand, de zee, de stilte die geen stilte is en haar
hand in de mijne brengen mij in een gelukzalige roes,
die het mij onmogelijk maakt mijn aandacht te richten.
Een zilte bries doet haar haar zo nu en dan van haar
schouders opveren. Soms doet deze haar voorhoofdhaar
terugvallen tot voor haar ogen. Met haar rechterpink
wipt ze de lok dan met een korte, krachtige doch
vrouwelijke beweging terug.
En af en toe kijkt ze me, al pratend, in de ogen.
Haar blik stopt dan niet bij mijn netvlies zoals
visuele indrukken plegen te doen, maar passeert deze
totdat hij mijn maag bereikt waar hij de vlinders doet
dansen. En ik houd haar hand steviger vast als ik
glimlachend mijn hoofd tot over mijn rechterschouder
draai en in de veelheid van lichten en lichtjes, witte
en gekleurde, flikkerende en constant brandende, de
badplaats zie die mij dit alles geeft. De badplaats die
ik nu, op deze afstand ervandaan, met één hand kan
omvatten, de badplaats waaruit zich nu een zomers
gezoem losmaakt met als onderliggende toon de almaar
voortdurende en duidelijk herkenbare monotone dreun van
de muziek waar we zojuist nog middenin stonden. Ze
drukt zich dichter tegen mij aan, haar monoloog in
dialectisch Duits onverstoorbaar vervolgend. Zonder het
me bewust te zijn, verfrommel ik het vodje papier,
waarop ze zojuist nog in haar ronde schrift de naam van
haar camping schreef, in mijn linkerbroekzak.
En we kijken elkaar weer aan. Een blik als deze gaat
dieper dan de zee, bereikt de ziel doch doorgrondt haar
niet, de nietigheid van het stoffelijke ligt erin
besloten.
Gearmd vervolgen wij onze weg over het zand. We
naderen een strandpaviljoen waar de tafels en stoelen
reeds op het witte terras staan uitgestald in
afwachting van weer een drukke zomerdag. Nu echter, op
dit tijdstip van de nacht, biedt dit paviljoen nog een
romantisch stilleven dat door het toeval werd gecreëerd
voor deze twee mensen op dit moment. Nadat ik de
dauwdruppels van de stoelen heb verwijderd, nemen wij
plaats. Wanneer ik met mijn vingers knip voor een kopje
koffie, lachen we. Een hoge golf komt met een klap op
zijn voorgangers terecht. Met grote tussenpozen zet een
vuurtoren op kilometers afstand het kolossale strand in
een vaag licht. Een hand, een streling, een langdurig
innig samenzijn, een ontlading van ongeduldig
opgespaarde genegenheid. Een meeuw vliegt krijsend over
wanneer we met de schoenen en sokken in onze handen
door de zee onze weg vervolgen.
Zou een mens zich altijd zo kunnen voelen? Of is het
juist de tegenstelling tot het alledaagse, die het
bijzondere zo bijzonder maakt? Immers wanneer het
bijzondere zich altijd zou voordoen, zou het alledaags
worden en zou de kracht er wellicht af gaan.
We verlaten het strand. De boulevard stelt een mens
niet in staat, zo verend te lopen als op het zand
mogelijk is; hij voelt na de talrijke kilometers zand
ruw en droog aan.
Ik kijk haar aan als ze, hinkend op één been, haar
schoenen aantrekt. Haar sokken houdt ze in haar hand.
We steken de boulevard over. De zee is nauwelijks nog
hoorbaar, de stilte is veranderd.
Dan is daar de camping. Een neergelaten slagboom
belet de automobielen elke doorgang. Zij staat stil en
draait zich naar me toe. Onze handen grijpen in elkaar
en na een laatste zoen vraag ik haar wanneer we elkaar
weer zullen treffen. Haar antwoord was het afscheid. Ze
verwijderde zich, de camping op, in het niets. Met haar
fragiele vormen, haar haar dansend op haar schouders.
Scheidde ons slechts de taalbarrière...
Lêstafel
Leestafel
Reading-table
Werom / Terug / Back