Geestelijk welzijn is een elitair begrip. Een
artistieke barrière ontsiert de mens in deze eeuw. Men
houdt zich liever bezig met het vergroten van zijn
maatschappelijke status en het uitoefenen van
primitieve driften als paren, urineren en zich wreken.
DIEDERIK
Toen ik de telefoon opnam was ik op alles voorbereid,
behalve op de stem van Diederik de Bruyn. Het was
minstens vier jaar geleden dat ik hem gesproken of
gezien had. Hij was mijn beste vriend, en dat was hij
jarenlang, maar die bewuste avond bleek fataal voor
onze vriendschap. Een ironische, doch onschuldig
bedoelde opmerking over het achterwerk van zijn
kersverse vriendin deed hem in razernij ontsteken. De
situatie liep behoorlijk uit de hand en Diederik
verliet nog geen vijf minuten na mijn opmerking ziedend
mijn woning om vier jaar lang niets meer van zich te
laten horen. Hoewel... Die twee lege achterbanden,
de ochtend na zijn bezoek, zou dat toeval zijn geweest?
En die met doodshoofdjes volgetekende ansichtkaart die
ik die zomer uit Italië ontving? En al die andere
kleine, anonieme treiterijen, die de afgelopen jaren
met kwellende regelmaat in mijn leven opdoemden? Ik
hield hém ervoor verantwoordelijk. En het had weinig
meer te maken met het gedrag van iemand die een ander
op zijn nummer wilde zetten. Nee, dit leek meer op een
psychopaat die erop uit was, iemand geestelijk te
ruïneren.
Het bleef dan ook een tijdje stil aan mijn kant van de
lijn.
‘Hallo, ben je daar nog?’ sprak Diederik.
‘Jawel, m-maar.. ik...’ Ik begon zowaar te
stotteren.
‘Maar je bent wat overdonderd, zeker?’ vulde hij me
aan.
‘Ja... Ja, dat is het, Diederik. Ik sta werkelijk
perpléx.’
Stilte. Verbeeldde ik het me maar, of hoorde ik hem
diep ademhalen?
‘Ik vond het tijd om te bellen.’ Zijn stem klonk
minder vast dan zoëven. ‘Het is na vier jaar wel eens
tijd om de koppen weer bij elkaar te steken en de
onenigheid van toen te vergeten, vind je niet?’
‘Hm... tja...’ twijfelde ik en besloot, geen
opheldering te vragen over de merkwaardige
gebeurtenissen die mijn pad hadden gekruist na het
stranden van onze vriendschap. Ik gunde het hem niet,
daar op dit moment nog voldoening van te krijgen.
Bovendien, hij zou zich toch van de domme houden. ‘Wat
bedoel je precies? Wat stel je voor?’
‘Wat ik voor wil stellen? Om vanavond bij jou langs
te komen, en samen eens wat bij te praten.’
‘Vanávond?’
‘Ja. Schikt dat?’
‘Nou, oké dan.’ Ik had er geen barst zin in en
waarom ik toestemde, was me niet duidelijk. Mijn gebrek
aan enthousiasme moet overduidelijk in mijn reaktie
hebben doorgeklonken.
‘Geweldig! Verwacht mij om acht uur, dus na het eten
en voor de koffie. Goed?’
‘Ja.’
‘Prima. Tot vanavond dan.’
Diederik verbrak de verbinding. Een meewarige
glimlach verscheen op mijn gezicht, toen ik de hoorn op
de haak legde. Waarom deed hij die moeite? Had hij
inmiddels nog meer vriendschappen verbruid en zocht hij
nu iemand op wie hij kon terugvallen? De zielepoot.
Zoals ik had verwacht, liep de avond uit op een
teleurstelling. Hij kwam te laat, nam direkt mijn
favoriete stoel in beslag, bracht in plaats van wijn of
bloemen een achterlijk presentje mee en bleek een avond
lang niet in staat, zelfs maar één zinnige opmerking te
maken. Zoals ik van hem gewend was, praatte hij slechts
over zichzelf en stelde hij weinig belang in anderen.
Ik wist destijds niet beter; nu stoorde het me
bijzonder. Ik knikte op de juiste momenten, schudde
mijn hoofd op de juiste momenten, lachte of keek
ernstig als zijn betoog daarom vroeg en hoorde lijdzaam
alle sterke verhalen aan die hij indertijd voor me had
opgespaard.
Maar het presentje dat hij meebracht, sloeg
werkelijk alles. Het was een doosje ter grootte van een
ruim bemeten sigarenkistje. Er zat een frivole strik
omheen en het voelde zwaar aan, te zwaar voor sigaren,
te zwaar zelfs voor een klein flesje drank. Toen ik het
wilde openen en daarbij iets te enthousiast aan de
strik trok, waardoor het pakje bijna uit mijn handen
viel, legde Diederik er snel zijn hand op.
‘Kijk uit!’ reageerde hij ontdaan. ‘Als je er zo
roekeloos mee bent, is het zo kapot!’
‘O, sorry,’ zei ik en ging voorzichtig verder. Toen
ik het pakje uiteindelijk open had, gaapte mij een
monster van een wekker tegemoet, een draak van een
ding, dat op een rommelmarkt thuishoorde, maar niet in
mijn huis. ‘O, leuk zeg, dank je,’ was mijn beleefde
reaktie.
Diederik nam het wanstaltige apparaat uit de doos,
hield het voor me en vond het nodig, een korte
toelichting te geven op zijn merkwaardige keuze. ‘Niet
zomaar een wekker, jongen,’ zei hij. ‘Een prachtige,
antieke wekker, rond de eeuwwisseling gemaakt in Leeds.
Het is een symbolisch kado. Met deze wekker wordt onze
vriendschap wakker geschud. Vind je het niet geweldig?’
‘Nou!’
‘Ik stel hem voor je in. Let erop, het is een teer
apparaat. Ik zal hem opwinden en op je schouw zetten.
Als je hem gewoon laat staan en hem af en toe eens
opwindt, zo eens in de drie dagen, zal je er nog lang
plezier van hebben.’ Diederik wond het apparaat op,
stelde hem in op de juiste tijd en zette hem
voorzichtig neer op de schouw.
Over de wekker werd die avond gelukkig niet meer
gepraat. Diederik had aan zichzelf immers genoeg
gesprekstof en ik zou de laatste zijn die erover zou
beginnen. Tien tegen één dat hij iets van mijn aversie
tegen het onding zou merken en dat zou bij hem bepaald
niet in goede aarde vallen. Wie weet bedoelde hij het
goed.
Toen ik de volgende ochtend opstond en de huiskamer
binnenkwam, lag daar nog alle rommel die Diederiks
visite had teweeggebracht, de stupide wekker
inbegrepen. Diederik had mooi praten. Eens in de drie
dagen het monster opwinden, dat zou voldoende moeten
zijn. Maar nu stond het ding wel mooi stil, na nog geen
nacht gelopen te hebben. Het stond stil op kwart voor
drie. Ik maakte een begin met het opruimen van de
bierglazen en de lege flesjes en merkte, dat de
stilgevallen wekker me behoorlijk dwarszat. Ik vroeg me
af waarom eigenlijk. Was dit niet de gelegenheid bij
uitstek, het ding in de vuilnisbak te gooien? Nee, dat
kon ik niet maken. Hoewel ik geen behoefte had aan de
hernieuwde vriendschap en ik elk kontakt met Diederik
zou proberen te mijden, zou ooit het moment aanbreken
dat hij mij ter verantwoording zou roepen over de lege
plek op de schouw. Voorzichtig tilde ik het ding op en
nogmaals werd ik getroffen door het grote gewicht
ervan. Ik wilde het opdraaien, maar wat ik ook
probeerde, er was geen beweging in te brengen. Dit
zinde me niet. Ik liet de rommel voor wat hij was,
schoot snel wat kleren aan en verliet met de wekker in
de hand het huis.
‘Mogge.’
‘Goedemorgen, meneer.’
Juwelier Goudbeek stond bekend als de beste in de
stad. Ik kwam er graag, omdat ze hier wisten waarover
ze praatten. Het leed geen twijfel of ze zouden hier
het stokoude, waarschijnlijk vastgeroeste, monstrum
weer tot leven kunnen roepen. Sterker nog: in een zaak
als deze kon men zelfs op het klaren van een dergelijk
karwei nog wachten.
‘Wat kan ik voor u doen, meneer?’ ‘Wel, het gaat
om deze eh... wekker.’
De juwelier nam het apparaat aan en legde het van de
ene hand in de andere, terwijl hij er zijn deskundige
blik op wierp.
‘Waar heeft u dit vandaan, als ik u vragen mag?’
Zijn reaktie frappeerde me. Zou ik dan echt iets
bijzonders in handen hebben?
‘Gekregen van een vriend. Gisteren liep het ding
nog. Toen ik vanmorgen keek, stond hij stil. Er was
geen beweging meer in te krijgen.’
‘Hm. En het heeft gewerkt, zei u?’
‘Ja. dat weet ik zeker. Ik moest er uiterst
voorzichtig mee zijn, werd me verteld. Daarom kom ik
ermee hierheen, in plaats van er zelf aan te
sleutelen.’
‘Tja, het is eh... Weet u, ik zal er eens mee naar
achteren gaan. Een momentje graag.’
De man ging een andere ruimte binnen. Het nerveuze
kuchje dat volgde was het laatste, dat ooit van hem
werd vernomen.
Lêstafel
Leestafel
Reading-table
Werom / Terug / Back