BOODSCHAP
Nul
Nog nahijgend van de snelle sprint zakte ik neer op de
enige vrije plaats in de treincoupé. Zoals gewoonlijk
herkende ik in mijn reisgenoten de mensen die dagelijks
mijn pad kruisen op weg naar hun werk. Ook vandaag
sloeg iedereen zijn ogen weer neer op het moment dat
blikken elkaar ontmoeten.
‘Verslapen?’ klonk een smalende, krassige stem naast
mij. Het was een keurige, altijd glimlachende man van
middelbare leeftijd. Vrijwel iedere dag zat hij in de
coupé waarin ik reisde en vrijwel iedere dag was hij,
net als iedere andere forens, een waardig bewaarder van
de stilte in de trein. En nu, blijkbaar ook tot
verbazing van de anderen, sprak hij me plotseling aan.
Bovendien had hij nog gelijk ook.
‘Nee, ik moest nog een boodschap doen.’ Op het
moment dat ik mijn ontwijkende antwoord uitsprak,
realiseerde ik me dat er op dit vroege tijdstip weinig
boodschappen te doen vielen en dat de man wel begrijpen
moest, dat ik zomaar iets zei.
‘Tja... Iedereen moet wel eens een boodschap doen,’
sprak hij.
Na deze semi-filosofische uitspraak bedacht ik me
ineens, dat ik deze man nog nooit op de heenreis had
ontmoet. Ik zag hem vrijwel dagelijks, maar dan alleen
op weg naar huis. Wat zou hij hier in de ochtendtrein
doen? Zou híj zich verslapen hebben? Ik voelde dat het
niet bepaald lekker zat, bij hem niet en bij mij niet.
Ik dacht de verstandhouding te kunnen verbeteren door
mijn leugen van zojuist wat te nuanceren. ‘Nou ja, wat
heet, een boodschap...’ Halverwege mijn zin wilde ik
hem aankijken, maar merkte tot mijn verbazing dat er
niemand meer op zijn plaats zat. De anderen keken mij
verbaasd aan. Misschien is hij opgestaan, dacht ik. Ik
stond op en tuurde het gangpad af, maar het enige wat
ik zag was een naderende conducteur. Snel plofte ik
weer neer. Waar was die man gebleven? Had ik het
gedroomd? Uit de reactie van de anderen kon ik opmaken,
dat ik de laatste woorden echt gesproken had.
Verwarring maakte zich van mij meester en waar ik
zojuist zweette vanwege een lichamelijke inspanning,
voelde ik het transpiratievocht opnieuw uitbreken.
Een
‘Verslapen?’
Vanuit een vage, onbekende droom daalde ik neder tot
in een aards bed. Ik wreef wat in mijn ogen en voelde
de aanwezigheid van Sanne op de rand van het bed. Ze
had een hand op mijn schouder liggen, voelde ik, en
haar hand was koud. Ik rekte me uit; haar hand gleed
van mijn schouder op mijn nek.
‘Fokke, je moet opstaan. Ik heb koffie voor je
gezet.’
‘Hmmm...’
‘Fokke, ik ga even een boodschap doen, oké?’
Ik opende mijn ogen en zag, dat het negen uur
geweest was. Ach jee, bedacht ik me plotseling, ik ben
vrij vandaag.
‘Sanne, wist je niet dat...’
Vanuit de gang hoorde ik de voordeur in het slot
vallen. Mmm, ze is al weg... Ik trok de deken tot ver
over mijn gezicht en besloot, nog een uurtje te blijven
liggen.
Twee
Ik hield het er maar op, dat het gebeurde in de trein
een soort ochtendhallucinatie was geweest en stapte
drie kwartier later het kantoor binnen. Vol goede moed
en vastberaden om niet al te veel te doen vandaag,
installeerde ik mezelf achter mijn bureau. Ernst,
tegenover mij, zat, zoals gewoonlijk, verdiept in een
krant en het af en toe omslaan van een bladzijde was
het enige wat erop wees, dat hij nog leefde. Ik stak
een sigaret op en zocht een fatsoenlijke zender op. De
schoonmaaksters van de avond tevoren hadden de
onaangename gewoonte, de radio van de zender af te
poetsen. Het opnieuw instellen van de juiste frequentie
was dan ook tot mijn ochtendroutine gaan behoren. Ik
was daar zo aan gewend geraakt, dat ik me er niet eens
meer aan stoorde.
Zoals altijd kwam Herman om stipt kwart over negen
twee bakken koffie aandragen, een voor Ernst en een
voor mij.
‘Mogge, Jacques.’
‘Mogge, Herman.’
‘Mmm.’
Ernst nam nooit de moeite, zijn mond open te doen en
zijn collega’s fatsoenlijk te begroeten. Herman zette
de koffie neer en het ongelofelijke gebeurde. Ernst
sprak. Voor het eerst in de geschiedenis van de
mensheid sprak Ernst vóór half tien.
‘Moet je horen, Jacques. Gisteren hebben ze een gek
opgepakt. Wát een verhaal. Die vent begon in een
apotheek wild om zich heen te slaan. Luister: ”Nadat
hij over de toonbank was gesprongen, sloeg hij diverse
ruiten kapot en gooide kasten met medicamenten tegen de
vloer. De gemeentepolitie liet niet lang op zich
wachten en rekende de man in. De dader, de 32-jarige
A.J., riep tijdens zijn arrestatie voortdurend de
woorden: ”Ik was alleen maar boodschappen doen!” A.J.
is in voorlopige hechtenis genomen.”
Echt iets voor Ernst. Mocht er plotseling wat werk
te doen zijn en het zag ernaar uit, dat hij daar langer
dan een uur mee bezig zou zijn, dan begon hij altijd te
mompelen over gekkenhuizen en dwangbuizen.
‘Ja, grappig,’ zei ik nog. Maar Ernst gaf geen
sjoeger. Hij zat weer roerloos achter zijn krant. Ik
schudde mijn hoofd en liet de suiker behoedzaam in mijn
koffie glijden.
Drie
‘Met mevrouw Heeresma.’
‘Dag moe, met Fokke.’
‘Hallo Fokke, ja, ik had je...’
‘Zeg, is Sanne bij u?’
‘Nee. Ik vond het al zo raar. Ze zou vanmiddag naar
me toe komen om die nieuwe patronen van...’
‘Ze ging vanochtend om negen uur weg, moe. Dat is
twaalf uur geleden en ze is nog steeds niet thuis.’
Mijn schoonmoeder was even stil. ‘Wat zei ze dat ze
ging doen?’
‘Ze ging een boodschap doen, zei ze.’
‘O jee, er is iets gebeurd, Jezus...’
‘Rustig maar, moe, alles komt goed. Ik kom direkt
naar u toe, oké?’
‘Ja, alsjeblieft, Fokke. Kom alsjeblieft hierheen.
Ik...’
‘Ik kom eraan.’ Ik legde de hoorn op de haak.
Jezus, Sanne... Pas nu dacht ik aan vanochtend, toen
ze zo plotseling verdwenen was. Zo heeft ze nog nooit
gedaan...
Jezus, Sanne...
Vier
Na drie uur werd er niets bijzonders meer gedaan, zoals
gewoonlijk. Ernst begon met het herlezen van de krant.
Herman bracht nog eens koffie en ik stak de zoveelste
sigaret van die dag op.
‘Zeg, Jacques.’
‘Ja, Ernst.’
‘Als je wilt, kun je met me meerijden naar Haarlem.
Dan hoef je niet met de trein.’
Dat zou betekenen, dat ik niet in die verrekte trein
hoefde te zitten, maar mezelf kon neervleien in een
comfortabele auto met muziek uit de autoradio en
honderdtwintig over de snelweg...
‘Fijn, Ernst, maar wat moet je doen in Haarlem?’
‘O, een boodschap.’
Vijf
Op een winderige lentedag loop ik in mijn eentje over
het strand. Edward bakt pannekoeken voor de kinderen en
dat betekent hopen plezier voor ze. Als de kinderen in
de keuken aan het ruzieën zijn over het aantal
pannekoeken waarop ze vermenen recht te hebben, legt
Edward zijn armen om mijn schouders en zegt, dat ik
maar even een stukje moet gaan lopen. ‘Ik zorg wel voor
de kinderen.’
In een mum van tijd helpt hij mij in mijn jas en
houdt de deur voor me open. Voordat ik wegga, geeft hij
me nog een kus. Meestal loop ik dan de duinen af, het
strand op. Net als nu.
Na een half uur vind ik een fles. Op zich niets
bijzonders. Er ligt wel meer troep in het zand, maar
door het groene glas heen meen ik te zien, dat er een
stukje papier in zit. Ik houd mijn pas in en raap de
fles op. Er zit geen etiket op, maar het is duidelijk
een wijnfles. Mijn vermoeden is juist. Er zit een stuk
papier in. Terwijl ik het uit de fles probeer te
peuteren, neemt mijn nieuwsgierigheid toe. Iemand in
nood? Een grap?
Na enig gefriemel heb ik het briefje eruit. Ik laat
de fles in het zand vallen en met van opwinding
trillende vingers ontrol ik mijn vondst. Het briefje
bevat een tekst, geschreven in een onhandig en
onregelmatig handschrift.
”Ik hoop dat iemand deze boodschap leest. Er is geen
andere hoop voor mij.”
Dat was alles. De achterkant van het velletje is
blanco. Teleurgesteld maak ik er een propje van en
vervolg mijn weg langs de kust.
Even later ben ik de fles en het rare briefje
vergeten. En als de wind door mijn haren blaast, voel
ik hoe mooi het leven is op de grens van water en
land...
Lêstafel
Leestafel
Reading-table
Werom / Terug / Back