PROLOOG
          
          De breedgeschouderde man staarde wat voor zich uit,
          zijn hoofd steunend op zijn handen. Hij was in
          gedachten verzonken, herinneringen aan vervlogen tijden
          kwamen bij hem op. Aan de muur, boven de schouw, hing
          een foto van zes mensen in sportkleding. Daarnaast een
          heuse vikinghelm. Hij keek ernaar en zijn ogen begonnen
          te glanzen.
          
          
          1 - FRUSTRATIES VAN EEN ZOEKER
          
          ‘Instruventum, goedemorgen.’
             ‘Goedemorgen mevrouw, eh, u spreekt met Fred Bal van
          zaalvoetbalvereniging de Rauwdauwers. Ik wilde graag
          iemand spreken die bij jullie over sponsoring gaat.’
             ‘Sponsoring? Dan moet u iemand van de direktie
          hebben. Momentje graag, ik verbind u door.’
             Zoals altijd was Fred Bal ook nu weer tamelijk
          nerveus tijdens het voeren van een dergelijk
          telefoongesprek. Een alleraardigste vrouwenstem, dat
          wel. Een zachte stem, vriendelijk, correct, en geen
          vervelende vragen die maar al te vaak voorafgaan aan
          het te pakken krijgen van de juiste persoon binnen een
          bedrijf. Zoals die keer dat de telefoniste hem met een
          sarcastische ondertoon vroeg: ”En waar wilde u over
          spreken, zei u? Over dauwtrappen?” Het schaamrood steeg
          hem telkens opnieuw naar de kaken als hij aan dat
          telefoongesprek terugdacht. Thuis had hij er maar niets
          van verteld. Ze zouden hem vierkant uitgelachen hebben
          en hij zou er op feestjes maar al te vaak ongevraagd
          aan herinnerd worden. Liever stond hij op een andere
          manier in de belangstelling. Schitteren in een
          wedstrijdje zaalvoetbal. Bekendheid, applaus. Zijn
          gedachten kregen de vrije loop. Een spannende
          wedstrijd. Een gat in de verdediging van hun rivaal:
          Z.V.V. De IJzeren Bal. Hij zag een kans, sprintte naar
          voren, kreeg een voorzet en...
             ‘Meneer Bal?’
             ‘Eh... Ja.’
             ‘De heer Damman is op dit moment telefonisch in
          gesprek. Wilt u wachten?’
             ‘Ja, ik wacht wel even.’
             ‘Dank u.’
             Ja, hier werd hij tenminste vriendelijk te woord
          gestaan. Maar ook nu zou hij vast en zeker weer
          beleefd, doch resoluut, worden afgewimpeld wanneer hij
          voorzichtig het idee opperde dat het sponsoren van een
          zaalvoetbalteam als het zijne voor een bedrijf
          alleraardigste reklame op zou kunnen leveren. Er waren
          meer vriendelijke bedrijven geweest die hem met de
          gebruikelijke formele grijns hadden medegedeeld dat
          zijn idee wellicht ”iets voor de langere termijn” was,
          na inleidend gebrabbel over zaken als beperkte
          reklamebudgetten, andersoortige reklame-aktiviteiten en
          zelfs ”we doen al het een en ander aan sponsoring,
          misschien een andere keer.” Al met al een frustrerende
          bezigheid, het zoeken naar een sponsor voor het
          zaalvoetbalteam waar je zo in gelooft. ”U hoort nog wel
          van ons, meneer Bal.” Maar meneer Bal wachtte daar niet
          op.
             ‘Met Damman, goedemorgen. Bedankt voor het wachten.’
             Fred schraapte zijn keel, verontschuldigde zich voor
          de geluidsoverlast die dit veroorzaakte aan de andere
          kant van de lijn en stak van wal.
             ‘Meneer Damman, u spreekt met Fred Bal. Ik ben
          voorzitter van de zaalvoetbalvereniging de Rauwdauwers
          en eh... Tja, ik zal maar meteen met de deur in huis
          vallen, het gaat namelijk om...’
               ‘Neemt u mij niet kwalijk dat ik u onderbreek,
          maar hoe was de naam van de vereniging, zei u?’
             ‘De Rauwdauwers. Zo heet onze vereniging, ziet u.’
          Hoorde hij een onderdrukt lachje aan de andere kant van
          de lijn, of verbeeldde hij zich dat maar? Fred hield
          het op het laatste. ‘Wij zijn als amateurvereniging al
          enige tijd op zoek naar een bedrijf dat ons wil
          sponsoren en samen met ons in het kader van de sport
          aan een grotere bekendheid voor beiden wil werken.’
          Fred haalde adem. ‘Ik zou het erg op prijs stellen als
          u een paar minuten van uw tijd over had om daarover met
          mij eens van gedachten te wisselen en te kijken wat de
          mogelijkheden zijn bij uw bedrijf.’
             Er viel een korte stilte. Fred twijfelde. Moest hij
          verder praten of had hij hier te maken met de zoveelste
          scepticus van het type dat veel subtieler benaderd
          moest worden om een botte dooddoener te voorkomen?
             ‘Zo, meneer Bal. De Rauwdauwers...’
             Fred kreeg de indruk dat zijn gesprekspartner deze
          woorden sprak met een lach op zijn gezicht. Het idee,
          een beeldtelefoon aan te schaffen, was nooit bij hem
          opgekomen maar nu wenste hij dat hij er een had.
          Misschien dat een naamsverandering zijn team goed zou
          doen bij het zoeken naar een sponsor.
             ‘Ik zou zeggen, meneer Bal, komt u morgenochtend
          eens praten op mijn kantoor. Wat zegt u van een uur of
          elf?’
             ‘Ja, dat schikt mij uitstekend.’
             ‘Prima. Dan zou ik zeggen: tot morgen.’
             ‘Ja, tot morgen, meneer Damman.’
             De verbinding werd verbroken. Zo. Die afspraak had
          hij nu tenminste. Maar wat was die Damman voor iemand?
          Zou morgenochtend het voltallige personeel van
          Instruventum zich in Dammans kantoor verzameld hebben
          om in opperste hilariteit het verhaal van een
          Rauwdauwer aan te horen? Werd er champagne en toast
          bijgesleept om dit ludieke gebeuren met een feestelijk
          gebaar kracht bij te zetten? Zouden ze hem na afloop
          over zijn bolletje aaien en hem bedanken voor het
          vermaak? Of...
             Freds ogen kregen plotseling extra glans. Hij haalde
          drie maal diep adem en begon als een klein kind een
          aantal malen enthousiast met zijn vuisten op tafel te
          roffelen.
             ‘Een sponsor! Ha!’
          
          Op het gezicht van Ron Damman verscheen een brede
          grijns nadat hij de hoorn op de haak had gelegd. Even
          bleef hij roerloos zitten. Toen, plotseling, veerde hij
          op uit zijn bureaustoel en sloeg met zijn vlakke hand
          op het bureau.
             ‘De Rauwdauwers! Ha!’
          
          
          2 - DAMMAN BLIJKT GEEN BOEMAN
          
          Fred keek voor de laatste maal aandachtig in de
          spiegel. Zijn stropdas was goed geknoopt en zat mooi
          recht, zijn overhemd was gestreken en zijn haren waren
          netjes gekamd. Zo kon hij zich laten zien.
          
          Om vijf voor elf parkeerde Fred zijn blauwe Volkswagen
          Kever op de Industrielaan op één van de parkeerplaatsen
          van Instruventum. Hij legde de motor het zwijgen op en
          verliet zijn vehikel via het rechterportier. Hij had
          zich al maanden voorgenomen, het slot van zijn
          bestuurdersdeur eens te laten repareren, maar tot
          dusver had zijn laksheid hem daarvan weerhouden.
          Een mooi, modern bedrijf. Een gloednieuw gebouw, zonder
          verdiepingen. Overduidelijk van de hand van een
          gerenommeerd architect. Veel beplanting voor de ingang.
          De sfeer die het bedrijf nu al ademde, terwijl hij naar
          de ingang liep, kwam vriendelijk en persoonlijk op hem
          over. ”Instruventum B.V., Ingenieursbureau op het
          gebied van technische ontwikkeling” las hij op het
          fraai gestileerde bord voor de ingang. Verder een hoop
          namen, waaronder die van Damman. Het zoemende,
          uitnodigende geluid van zichzelf openende automatische
          deuren. Fred was binnen.
             ‘Goedemorgen.’
             ‘Goedemorgen meneer.’
             De receptioniste bleek net zo vriendelijk als ze
          door de telefoon had geklonken.
             ‘Ik heb een afspraak met de heer Damman om elf uur.’
             ‘Eens kijken.’ De receptioniste ratelde op een
          terminal. ‘U bent meneer Bal?’
             ‘Ja.’
             ‘Neemt u plaats. Meneer Damman komt eraan.’
             Fred zakte neer op één der comfortabele zetels en
          wachtte. Na een tweetal minuten kwam een joviale
          dertiger hem met uitgestoken hand tegemoet.
             ‘Goedemorgen. Meneer Bal?’
             ‘Goedemorgen, meneer Damman. Fred Bal.’
             ‘Aangenaam kennis te maken. Ron Damman is de naam.
          Komt u verder.’
             De man ging hem voor naar zijn kantoor, dat ruim en
          licht bleek te zijn en was voorzien van veel groen. Aan
          de muur hingen enkele werken van moderne kunst. Een
          direktiekamer zoals Fred hem zelf had kunnen inrichten.
             ‘Lust u een kopje koffie?’
             ‘Heel graag.’
             Ron Damman bestelde via een binnenlijn twee kopjes
          koffie.
             Freds eerste indruk van de man was positief. Hij had
          zich onbewust voorbereid op een moeizaam gesprek, maar
          na een ontvangst als deze leek dat niet nodig te zijn
          geweest. Damman kwam op hem over als een rustige,
          vitale man van achter in de dertig met enig gevoel voor
          humor, getuige zijn onvervalste pretoogjes. Het
          sarcasme dat hij verwachtte, leek hem niet bij deze man
          te passen.
             ‘De koffie komt eraan. Gaat er altijd wel in, hè,
          een bakje koffie.’
             ‘Zeker. Ik drink het de hele dag door.’
             Damman knikte bedenkend. ‘Ja, het is hier echt
          lopende bandwerk met dat vocht. Ik heb ze nooit
          opgeteld, maar ik denk dat ik al gauw zo’n twintig
          bakjes per dag wegwerk.’
             ‘Da’s behoorlijk.’
             ‘Het gaat ongemerkt. Hoe bent u trouwens bij ons
          bedrijf terechtgekomen?’
             ‘O, dat ging eigenlijk net zo ongemerkt.’
             Damman begon te schaterlachen.
             ‘Ik bedoel, als je een sponsor zoekt voor je club,
          kijk je eerst wat in je eigen stad rond en uw bedrijf
          had ik toen al snel gevonden.’
             ‘Juist. En andere pogingen hadden niet het gewenste
          resultaat?’
             ‘Nee. Dat wil zeggen, er zijn bedrijven die beleefd
          de boot afhouden en er niet voor uitkomen dat ze het
          eigenlijk niet zien zitten. Daar schiet je dus niets
          mee op.’    ‘Ik begrijp het. Tja, meneer Bal. Op zich
          een leuk idee, het sponsoren van een zaalvoetbalteam.
          Ik moet u zeggen dat het feit, dat u de Rauwdauwers
          vertegenwoordigt, voor mij een reden was om u uit te
          nodigen voor een gesprek.’
             Fred trok zijn wenkbrauwen op. ‘Kent u ons team
          dan?’
             ‘Sterker nog. Ik heb tegen jullie gespeeld.’
             ‘O? U doet zelf ook aan zaalvoetbal?’
             ‘Deed. Ik speelde in de IJzeren Bal. Maar dat is
          jaren geleden. Toen speelden ze nog niet zo goed als
          tegenwoordig.’
             ‘Wat leuk om te horen. Speelde u er in de tijd van
          Erik de Noorman, zoals ze hem noemden?’
             ‘Inderdaad. Erik Nooren, bedoelt u, die boom van een
          vent, die over alles en iedereen het doel van de
          tegenstander in denderde.’
             ‘Ja, die.’ Fred zuchtte.
             ‘Daar heb ik mee gespeeld, ja. Erik en ik zijn zowat
          op hetzelfde moment bij het team gekomen en er ook
          ongeveer tegelijkertijd weer uit weggegaan. Erik is
          overigens nog steeds een goede vriend van me.’
             ‘Hoe lang heeft u in het IJzeren Bal-team gespeeld?’
             ‘Een jaar of twee.’
             ‘En er toen opeens helemaal mee gestopt?’
             ‘Ja, hoe zal ik het zeggen... De manier waarop onze
          teamgenoten het woord ”sportiviteit” interpreteerden,
          beviel Erik en mij niet zo. Langzaam maar zeker slopen
          er gemeenheden binnen de teamgeest. Op de man spelen,
          duwen, trekken, het bekende verhaal. Het ging een
          wezenlijk onderdeel uitmaken van het spel van de
          IJzeren Bal. En op dat moment zijn Erik en ik eruit
          gestapt.’
             Fred krabde aan zijn oorlel. ‘Maar het niveau dat ze
          inmiddels bereikt hebben, is dat volgens u dan ook te
          wijten aan eh...’
             ‘Gemeenspel? Voor een flink deel zeker, ja. Het is
          inmiddels geen geheim meer dat ze dankzij hun goed
          gevulde trucendoos met gemeenheden en aanstellerij
          menige wedstrijd in hun voordeel hebben weten te
          beslechten. Nee, allesbehalve een fris team, die
          IJzeren Bal. Een flink pak rammel verdienen ze, maar
          wie geeft ze dat?’
             Fred zuchtte eens diep. Hij zag nu zijn vermoedens
          bevestigd door iemand die recht van spreken had.
             Er werd op de deur geklopt.
             ‘Ja.’
             Een dame kwam binnen met de koffie.
             ‘Dank u wel, mevrouw Van Bergen.’
             ‘Alstublieft.’
             Mevrouw Van Bergen verdween weer even bescheiden als
          ze was binnengekomen.
             ‘Wat zijn jullie prestaties op dit moment?’ vroeg
          Damman.
             Fred nam een slok van zijn koffie. ‘Het toernooi om
          de Rubberen Beker is op dit moment in volle gang.
          Voorgaande jaren werd dat toernooi in één dag
          uitgespeeld, maar de organisatie heeft besloten om het
          dit jaar te spreiden over twee weken. Overmorgen is de
          halve finale. Wij spelen tegen de Linoleum Boys en als
          alles goed gaat, staan we twee dagen later in de finale
          ons best te doen. Vorig jaar haalden we een derde
          plaats.’
             ‘Niet slecht. Was de winnaar van vorig jaar trouwens
          niet eh...’
             ‘De IJzeren Bal, ja.’
             ‘Goed. Ik stel voor dat we het volgende afspreken. U
          speelt overmorgen de halve finale. Ik vind het
          belangrijk dat die door jullie gewonnen wordt. We
          kunnen dan namelijk van de finale iets bijzonders maken
          als sponsor. Wanneer vindt die finale plaats?’
             ‘Over vier dagen.’
             Damman gooide zijn koffie achterover. ‘Dat is
          aanstaande zaterdag. En jullie spelen donderdag de
          halve finale. Ik stel voor, dat u vrijdag om elf uur
          weer komt om verder te praten. Op dat moment is bekend
          of jullie de finale hebben gehaald en kunnen we
          desnoods meteen spijkers met koppen slaan. Akkoord?’
             ‘Uitstekend. Dan ziet u mij vrijdag om elf uur.’
             Damman stond op en gaf Fred een hand. ‘Succes in de
          halve finalewedstrijd. Ik hoor het wel vrijdag.’
             ‘Dank u.’
          
          Fred Bal moest zich beheersen toen hij het bedrijf
          verliet. Als hij zich gedragen had zoals hij zich op
          dat moment voelde, was hij ongetwijfeld tapdansend de
          deur uitgegaan.
          
          
          3 - ALLES OF NIETS
          
          De Linoleum Boys waren het team van Fred in het
          toernooi van vorig jaar voorbij gestevend en op een
          comfortabele tweede plaats geëindigd. Een tweede
          plaats, want in de finale legden ze het genadeloos af
          tegen de IJzeren Bal, die hen op slinkse wijze elke
          vierkante centimeter van het linoleum had laten zien.
          Fred had die finalewedstrijd vanaf zijn houten bankje
          op de tribune met lede ogen aangezien en had menigmaal
          jammerend zijn vuisten gebald op de momenten dat de
          Linoleum Boys een prachtige kans lieten schieten. Hij
          had maar al te graag gezien dat de Linoleum Boys een
          einde wisten te maken aan de brute heerschappij van de
          IJzeren Bal, nu zijn eigen team daartoe de kans niet
          meer had. Op het moment dat het IJzeren Bal-team
          glunderend voor de zoveelste maal de Rubberen Beker in
          ontvangst nam van de toernooileiding, was Fred er
          heilig van overtuigd dat de IJzeren Bal volgend jaar
          een stevig poepje zou ruiken. Een poepje, dat zijn
          eigen team, de Rauwdauwers, zou produceren.
          
          Maar zover was het nog niet. Het kwam er nú op aan, in
          deze halve finalewedstrijd. Als Fred en zijn
          teamgenoten vanavond de Linoleum Boys voor wisten te
          blijven, lag pas het grote werk in het verschiet. In
          ieder geval een sponsor en wellicht een glorieuze
          overwinning. Alleen al bij de gedachte daaraan kreeg
          Fred zweethanden en prees hij zich gelukkig, geen
          volleyballer te zijn.
          
          Misschien was het de spanning, misschien de opperste
          concentratie die ervoor zorgde dat hij totaal gefixeerd
          was op de wedstrijd. Hoe dan ook, de aanwezigheid van
          iin bepaald persoon op de tribune was volkomen aan
          Freds aandacht ontsnapt. Een keurig geklede dertiger
          sloeg het spel van de Rauwdauwers aandachtig gade met
          een glimlach die, naarmate de wedstrijd vorderde,
          steeds breder en stralender werd. Het was Ron Damman
          die, na afloop van de wedstrijd, onopvallend de
          sporthal verliet en met een voldaan gezicht in zijn
          luxe Japanse auto naar huis reed.
          
          
          4 - STILTE VOOR DE STORM
          
          ‘Heb je het gehoord, Alex?’
             ‘Wat?’    ‘Weet je tegen wie we spelen in de
          finale?’
             ‘De Linoleum Boys, toch?’
             ‘Nee, man! Die Rauwdauwers zijn door de halve
          finale!’
             Alex Boom, de aanvoerder van de IJzeren Bal, krabde
          wat achter zijn oren en liet de informatie eens rustig
          op zich inwerken. ‘De... De wie? De Rauwdauwers? Maar
          Frank! We hebben onze hele training afgestemd op het
          spel van de Lino’s!’
             Frank Mol, de doelman, voelde zich duidelijk niet
          erg op zijn gemak. Hij stak zijn handen in de zakken
          van zijn trainingsbroek, trok zijn wenkbrauwen op en
          wist niet goed, wat te zeggen.
             ‘Kan jij die kromme balletjes van de Rauwdauwers
          aan, Frank?’
             ‘Tja, misschien een eh... extra training...’
             ‘Op zijn minst! Ze kiezen de raarste hoeken uit in
          dat doel van je en als je denkt: dát wordt een knaller,
          dan kun je ervan op aan dat ze hem het doel in boteren
          en als je een blubberballetje verwacht, blijken ze
          opeens ook te kunnen rammen. Onberekenbaar, die lui.’
             ‘Wat dacht je van morgenochtend, die extra
          training?’
             ‘Ja. En óók morgenmiddag. Twee extra trainingen.’
          Alex dacht na. ‘En nog iets.’
             ‘Wat?’
             ‘We moeten iets verzinnen.’
             ‘Iets verzinnen? Zoals?’
             ‘Het gebruikelijke recept. Intimidatie van de
          tegenpartij. Kleinkrijgerij, je weet wel, wat trucjes
          en zo. Laat mij maar iets bedenken.’
          
          * * *
          
          ‘Dus u heeft ons die wedstrijd zien spelen?’ vroeg Fred
          verbaasd.
             ‘Ja,’ antwoordde Ron Damman, ‘ik wilde een indruk
          krijgen van jullie spel.’ Damman zweeg even en
          vervolgde toen: ‘En ik moet zeggen, jullie spelen
          verdraaid niet slecht. De overwinning op de Boys was
          naar mijn mening zeker verdiend.’
             Fred groeide en ging hier eens voor rechtop zitten.
          Ga door, ga door, dacht hij bij zichzelf.
             Ook Damman ging rechtop zitten. ‘Maar aan die
          IJzeren Bal, in de finale morgen, zullen jullie een
          zware dobber hebben, een héle zware...’
             Fred slikte. ‘Tja...’ zei hij schor en schraapte
          zijn keel.
             ‘Maar,’ vervolgde Damman, ‘ik ben ervan overtuigd
          dat we ze samen wel klein zullen krijgen.’
             Fred knikte weinig overtuigd.
             ‘Als we ervan uitgaan,’ ging Damman verder, wijzend
          op een velletje A 4 dat tussen hem en Fred op het
          bureau lag, ‘dat de financiële kant van de sponsoring
          rond is, kunnen we het eens gaan hebben over wat
          praktische zaken met betrekking tot de finalewedstrijd
          van morgen.’
             Fred knikte instemmend, met zijn vlakke hand het
          contract stevig op het bureau drukkend, alsof hij bang
          was dat de wind het zou meevoeren.
             ‘Allereerst de shirts. Ik heb hier een honderdtal
          shirts in dozen.’ Damman wees naar twee stevige
          kartonnen dozen die in een hoek van zijn kantoor
          stonden opgestapeld. ‘Die kunt u straks meenemen. Er
          zijn verschillende maten shirts, ik zou zeggen: verdeel
          er een aantal van onder de spelers en houd de rest in
          reserve.’ Damman trok de onderste lade van zijn bureau
          open, haalde er een shirt uit en gaf het aan Fred.
          ‘Hier. Dit is een voorbeeld.’
             Fred pakte het shirt aan en bekeek het.
          ‘Instruventum Rauwdauwers,’ las hij hardop en dacht
          even na. ‘Die naam van ons, eh... Rauwdauwers, dat is
          dus geen probleem?’
             ‘Welnee! Jullie zijn bekend onder die naam.
          Veranderen van naam zou zonde zijn.’
             ‘Ik vind het een mooi shirt,’ zei Fred, terwijl hij
          het tegen zich aandrukte om zich een indruk te vormen
          hoe het hem stond.
             ‘Goed. Dat wat betreft de shirts. Schoenen en
          broekjes verzorgt het team zelf, daar willen wij ons
          als sponsor niet mee bemoeien.’
             Mevrouw Van Bergen kwam binnen met de koffie en
          verdween weer snel.
             ‘Rest me eigenlijk nog één ding,’ zei Damman, zijn
          koffie roerend.
             ‘En dat is?’ vroeg Fred.
             ‘Een vriendelijk verzoek als sponsor.’
             ‘Natuurlijk,’ antwoordde Fred. ‘Zegt u het maar.’
             ‘Geen reservespelers meenemen naar de finale.’
             ‘Geen uh.. reservespelers?!’ Freds gezicht betrok.
          ‘En als er iemand uitvalt?’
             ‘Gaat u er maar gerust van uit dat de sponsor niets
          aan het toeval overlaat. Ik wil nu liever niet in
          details treden.’
             ‘Oké.’
             ‘En nog iets, dat was ik bijna vergeten.’
             ‘Ja?’ vroeg Fred, nu op vrijwel alles voorbereid.
             ‘Ik heb zelf in de IJzeren Bal gespeeld, zoals u
          weet.’
             ‘Ja.’
             ‘En weet daarom zo’n beetje met welke handschoenen
          zo’n stelletje aangepakt moet worden.’
             ‘O ja? Hoe?’ Fred hing aan Dammans lippen.
             ‘Kijk, het is het beste, wanneer je op een ludieke
          manier hun gevoel van superioriteit weet te
          ondermijnen. Wie de lachers op zijn hand heeft, is in
          ieder geval in psychologisch opzicht al de meerdere,
          begrijpt u?’
             ‘Volkomen.’ Fred glimlachte.
             ‘Dan heb ik hier,’ - Damman trok zijn bovenste
          bureaula open en haalde er iets uit - ‘iets ludieks.’
             Het was een magneet aan een elastisch touwtje. De
          magneet had een opvallend, fluorescerend kleurtje
          meegekregen en in zwarte letters stond erop vermeld
          ”Rauwdauwers”.
             ‘Een magneet aan een touwtje?’ vroeg Fred verbaasd.
             ‘Ja. Tijdens de finale draagt elke Rauwdauwer zo’n
          ding aan zijn broek. Het is de symboliek: een ijzeren
          bal tegenover onze magneetjes... Succes verzekerd, let
          op mijn woorden.’
             Nu pas drong de humor achter deze mascotte tot Fred
          door. Hij begon te lachen.
             ‘Ik heb bij de toernooileiding nagevraagd, in
          hoeverre een team zelf mag bepalen wat er gedragen
          wordt tijdens een wedstrijd,’ vervolgde Damman. ‘Het
          zou natuurlijk niet best zijn, wanneer zou blijken dat
          een dergelijk grapje tegen de reglementen indruist.’
             ‘En?’
             ‘De reglementen schijnen op dat punt niet erg
          duidelijk te zijn, maar volgens de leiding is een team
          daar behoorlijk vrij in. ”Al loopt uw team met
          olifanteslurven door de zaal,” werd er tegen me
          gezegd.’ Damman zweeg, Fred trok zijn wenkbrauwen op en
          mevrouw Van Bergen kwam binnen met het tweede bakje
          koffie.
             ‘Maar goed,’ zei Damman toen mevrouw Van Bergen de
          deur achter zich dichttrok, ‘u heeft geen bezwaar tegen
          het dragen van de magneten?’
             ‘Nee, integendeel. Voor zoiets zijn wij altijd wel
          in.’
             ‘Goed. Ik heb ze bij de shirts in de dozen gedaan.
          Dan zijn we, wat mij betreft, rond. O ja, de media. Ik
          heb zowel het plaatselijke dagblad als de kabelkrant
          benaderd. Zij besteden morgen aandacht aan de
          wedstrijd. Dat zal, naar ik hoop, de publieke
          belangstelling wel ten goede komen.’
             Fred kreeg een kleur, stond op en bedankte Damman.
             ‘Succes met de training,’ zei deze. ‘Het lijkt me
          het beste, wanneer u traint met de magneetjes om. Dan
          went u er vast aan.’
             ‘Dat doen we.’
             ‘Ik ben, met wat andere mensen van Instruventum,
          zaterdag aanwezig als toeschouwer. Jullie laten ons wat
          zien, hè?’ Damman lachte breeduit.
             ‘We doen in ieder geval ons best.’ Fred realiseerde
          zich, dat dit klonk als een verontschuldiging bij
          voorbaat en bedacht zich, dat hij beter iets anders had
          kunnen zeggen. Hij drukte Damman stevig de hand en
          verliet, met de dozen onder zijn arm, het kantoor.
          Damman wachtte even tot hij er zeker van was dat Fred
          de voordeur achter zich dichtgetrokken had, nam toen de
          laatste slok van zijn koffie en draaide een nummer.
             ‘Hallo, Erik? Met Ron.’
          
          * * *
          
          Zenuwen speelden het IJzeren Bal-team zelden parten
          tijdens een training. Het was voor de IJzeren Bal de
          normaalste zaak ter wereld, tijdens een training, voor
          welke belangrijke wedstrijd dan ook, te volstaan met
          het geroutineerd oefenen van de loopjes, duwtjes,
          trekjes, schopjes en de rest van de gebruikelijke
          gemeenheden die het team zo vaak naar een gemakkelijke
          overwinning wisten te leiden.
             Maar dit keer was er van dit alles geen sprake.
          Bedeesd stonden de spelers, met de handen op hun rug,
          rondom hun aanvoerder, Alex Boom, ongemakkelijk als een
          stel kinderen tijdens hun eerste dag op de middelbare
          school.
             Alex zelf had het er niet makkelijker mee. ‘Oké,
          luister,’ probeerde hij, maar de imponerende bas was
          geheel uit zijn stem verdwenen. In plaats daarvan klonk
          een iel, hoog stemmetje, dat nog oversloeg ook. Frank
          Mol, de doelman, gniffelde wat achter zijn hand. Het
          merendeel van de spelers volgde zijn voorbeeld.
             ‘Goed,’ vervolgde Alex, ‘als de heren uitgelachen
          zijn...’ Hij wreef met beide handen over zijn wangen om
          de suggestie te wekken dat de kleur op zijn gezicht
          daardoor werd veroorzaakt. ‘We zien allemaal,’ - Alex
          wees naar zijn sportbroekje, waaraan twee ijzeren
          balletjes hingen, ieder ter grootte van een
          pingpongballetje - ‘deze balletjes aan mijn broek
          hangen.’
             Het team murmelde bevestigend.
             ‘Die balletjes,’ - Alex begon een looppasje te maken
          door de zaal - ‘hebben de eigenschap, tegen elkaar aan
          te tikken wanneer je ermee gaat lopen. Irritant
          geluidje, niet?’
             Het team knikte.
             ‘En dit prachtige geluidje - want prachtig is het
          geluid van ijzeren ballen natuurlijk in onze oren - zal
          zesvoudig door de zaal klinken; we dragen ze namelijk
          allemaal, geen speler uitgezonderd.’ Alex stopte met
          zijn looppas. ‘Iedereen begrijpt natuurlijk de
          bedoeling hiervan. Zoiets werkt verschrikkelijk op de
          zenuwen van de tegenpartij en dat is net wat we moeten
          hebben.’ Hij grijnsde.
             ‘Maar mág het wel?’ vroeg Frank.    ‘Ik heb het
          nagevraagd. Al kwamen we met olifanteslurven, zeiden
          ze, het was allemaal best.’
             ‘Was dat trouwens geen beter idee geweest?’ grapte
          Fer Vonk, de rechtsbuiten.
             ‘Leuk, Vonk. Ik regel voor jou een slurf, jongen.’
             Er verscheen een zuur lachje op Fers gezicht.
             ‘En dan nog even dit.’ Alex liep naar een hoek van
          de zaal en pakte een bal. ‘Deze bal is ons laatste
          redmiddel, voor als de situatie uit de hand dreigt te
          lopen. Als de nood aan de man is, verwisselen we de bal
          voor dit exemplaar. Hier, vangen.’ Hij gooide de bal in
          de richting van Fer Vonk, die hem ving, maar door de
          grote kracht van de worp zijn evenwicht verloor en
          achterover op de grond viel. Hij hoestte, de bal was
          lelijk hard in zijn maagstreek terechtgekomen.
             ‘Het lijkt een gewone bal,’ zei Alex onbewogen,
          ‘maar ís het niet, zoals jullie zien. Heeft iemand enig
          idee, waar deze bal mee verzwaard is?’
             Geërgerd krabbelde Fer overeind. ‘Met ijzer
          natuurlijk!’ siste hij en wierp de bal met grote kracht
          in de richting van Alex, die op zijn beurt genadeloos
          tegen de vlakte ging. Hevig hoestend kwam deze langzaam
          overeind. Hij had een paar minuten nodig om,
          voorovergebogen, bij te komen. ‘Niet leuk, Vonk, dit is
          een serieuze training. We gaan verder.’
          
          
          INTERMEZZO
          
          Frank Mol gilde het uit van angst. Het grote monster
          kwam dreigend op hem af en bekogelde hem met zware
          stenen. Er was geen ontsnappen aan. Ontwijken! flitste
          het door hem heen en hij sprong van links naar rechts
          om aan de stenenregen te ontkomen. Alles om hem heen
          werd door het monster kapotgegooid; hijzelf wist
          ternauwernood aan de dans te ontsnappen. Toen het
          monster eindelijk ophield met het geweld en zich met
          opgeheven armen omdraaide, krabbelde Frank langzaam
          overeind en veegde het zweet van zijn voorhoofd.
          Goddank, hij leefde nog...
          
          Badend in het zweet werd Frank Mol wakker. Hij keek op
          zijn wekker: tien voor half drie. Die nacht deed hij
          geen oog meer dicht. Had hij dat monster niet ergens
          eerder gezien?
          
          
          5 - EIND GOED, BAL GOED
          
          Dammans persberichten bleken niet zonder resultaat; de
          tribune was tot de laatste zitplaats gevuld en nóg
          kwamen er mensen binnen. Deze laatkomers moesten
          genoegen nemen met een plaatsje op de grond. Tien
          minuten voor de aanvang van de wedstrijd was ook dáár
          zelfs geen plaatsje meer beschikbaar; de rij wachtenden
          stokte ter hoogte van de kleedkamers en had geen schijn
          van kans, nog maar een glimp van de wedstrijd op te
          vangen. Zo keerden tientallen bezoekers teleurgesteld
          huiswaarts met een gapend gat in hun zaterdagprogramma.
          
          Fred begreep niets van deze ongekende drukte. Wat had
          Damman de pers in vredesnaam wijsgemaakt? De situatie
          werkte behoorlijk op zijn zenuwen. Jeroen, de doelman
          van de Rauwdauwers, kwam op hem toelopen. ‘Is dat niet
          een beetje overdreven, al die drukte?’
             Fred kuchte nerveus. ‘Onze sponsor heeft nogal wat
          ruchtbaarheid aan de finale gegeven.’    ‘Ik heb geen
          krant gezien vanmorgen. Wat stond erover in dan?’
             ‘Weet ik niet, Jeroen. Ik heb ook geen krant gezien
          vandaag. Wacht, ik heb een idee.’ Fred liep naar de
          tribune en richtte zich tot één der toeschouwers, een
          jongen van een jaar of vijfentwintig met een grote
          neus, een opgewonden gezicht vol sproeten en een rood
          petje op zijn hoofd. ‘Mag ik iets vragen?’
             ‘Ja, natuurlijk.’
             ‘Heeft er over deze wedstrijd iets in de krant
          gestaan?’
             De jongen trok zijn petje naar achteren. ‘Ja, er
          stond iets over in de krant vanmorgen. Anders had ik
          het niet geweten en zat ik hier nu niet.’
             ‘Wat stond er dan precies?’
             ‘Uh... eens kijken.. Belangrijke finalewedstrijd om
          de Rubberen Beker tussen IJzeren Bal en Rauwdauwers,
          het zou een spektakel van de eerste orde worden stond
          er, de hegemonie van de IJzeren Bal zou voor het eerst
          in acht jaar doorbroken worden, een unicum dus,
          enne...’
             Fred luisterde met stijgende verbazing. ‘En verder?’
             De roodpet dacht diep na. ‘O ja, dit stond er ook
          nog. Aan het eind van de wedstrijd een grote
          verrassing: de legendarische...’
             Fred voelde de hand van zijn teamgenoot John op zijn
          schouder. ‘Kom op jongen,’ zei deze. ‘Het startsein is
          gegeven.’ John trok Fred de zaal in. Juist op dat
          moment werd de bal losgelaten en renden de teams als
          bezetenen naar voren, op jacht naar balbezit. Het was
          een speler van de IJzeren Bal die de bal als eerste
          voor zijn voeten kreeg. Fred rende op hem af en bleef
          toen plotseling als versteend staan. Zijn tegenspeler
          was uitgedost met een heuse olifanteslurf, die totaan
          zijn middel reikte en hevig heen en weer zwiepend elke
          beweging van zijn lichaam volgde. De slurf, Fred meende
          er in een flits Fer Vonk, de rechtsbuiten van de
          IJzeren Bal, in te herkennen, maakte handig gebruik van
          de verwarring die zich van Fred meester had gemaakt en
          passeerde hem. Grote hilariteit op de tribune. Hier kon
          de stemming niet meer kapot. Daverende lachsalvo’s
          volgden elkaar op. Fred slikte en liep met een rood
          hoofd achter de oprukkende geslurfde tegenspeler aan.
          Wie had hier nu eigenlijk de lachers op zijn hand? En
          waar kwam dat zenuwslopende getik vandaan? Fred zag de
          ijzeren balletjes die aan de broeken van de IJzeren Bal-
          spelers bungelden. Enorm leuk, dacht hij bij zichzelf.
          De Rauwdauwer- magneetjes schenen niet eens te worden
          opgemerkt. De slurf was het doel van de Rauwdauwers
          inmiddels gevaarlijk dicht genaderd. De verdediging van
          de Rauwdauwers sloot zich. Bijna althans. Want een
          Rauwdauwer werd op slinkse manier door een IJzeren Bal-
          speler onderuit gehaald. De scheidsrechter had niets
          gezien. Dat was de bedoeling ook geweest van de
          manoeuvre. Het publiek joelde verontwaardigd, maar het
          spel ging door. Dit waren altijd de momenten, waarop de
          IJzeren Bal het tempo iets opvoerde. Zo ook nu. De
          slurf gaf een voorzet, die opgevangen werd door Alex
          Boom. Alex haalde uit, althans, deed alsof, en zette
          daarmee Rauwdauwer-doelman Jeroen Kets op het verkeerde
          been. Toen kwam het echte schot, dwars door het in de
          Rauwdauwer-verdediging ontstane gat, pal in de lege
          hoek van het Rauwdauwer-doel. Boegeroep vanaf de
          tribune. Een tegenpartij met brede grijnzen op de
          gezichten. Verslagenheid bij de Rauwdauwers. Eén nul
          achter in de tweede minuut, dankzij een overtreding die
          aan de aandacht van de scheidsrechter was ontsnapt.
          
          De Instruventum-delegatie op de tribune had die eerste
          twee minuten van de wedstrijd vol afgrijzen
          gadegeslagen. Nadat het doelpunt gevallen was, werd
          Damman door zijn collega’s vragend aangekeken. Deze
          haalde zijn schouders op. ‘Dit lag in de lijn der
          verwachtingen,’ zei hij. ‘We hebben ons kruit nog lang
          niet verschoten.’
             ‘Laten we dat hopen, Ron. Al die heisa voor een
          verloren partij...’
             Ron Damman lachte zelfverzekerd.
          
          En hij leek gelijk te krijgen. Het spel van de IJzeren
          Bal verloor met de minuut aan overtuigingskracht en
          steeds vaker moesten gemeenheden worden gebruikt om uit
          gevaarlijke situaties te ontsnappen. In nog geen half
          uur tijd kwam dit de IJzeren Bal te staan op drie
          officiële waarschuwingen. Het werd de IJzeren Bal
          langzaam maar zeker heet onder de voeten. Het publiek
          was overduidelijk op de hand van hun tegenstanders en
          er scheen voor het eerst sinds jaren iets te haperen
          aan hun altijd zo geoliede spel van berekende
          valsspelerij. Vonk, wiens slurf het in de eerste
          minuten zo goed deed bij het publiek, voelde zich
          steeds belachelijker worden met het stuk plastic dat
          aan zijn gezicht bungelde en kreeg het gevoel dat hij
          meer als een publieke attractie door de zaal huppelde
          dan als een gewaardeerd zaalvoetballer. Het publiek
          lachte hem niet langer meer toe. Nee, die spelers met
          die rare balletjes aan hun broeken en die malloot met
          die slurf werden nu úitgelachen, en hun spel werd
          bepaald niet gewaardeerd.
          
          De Rauwdauwers groeiden langzaam maar zeker in de
          wedstrijd. Een kwartier voor het einde gebeurde het.
          Fred was in het bezit van de bal en stormde naar voren.
          De slurf kwam naast hem lopen en trachtte hem vakkundig
          onderuit te halen. Maar de slurf kwam iets te dicht bij
          Fred in de buurt. Freds magneet trok de ijzeren
          balletjes aan die aan de broek van zijn belager hingen.
          Deze raakte hierdoor uit evenwicht en kwam ten val;
          zijn broekje zakte af tot kniehoogte. Terwijl Frank, de
          doelman van de IJzeren Bal, verontwaardigd en met
          opgeheven armen in de richting van de scheidsrechter
          keek en het publiek bulderde van het lachen, schoot
          Fred met alle kracht die hij in zich kon verenigen, de
          bal langs Frank in het doel. De gelijkmaker was een
          feit. Nee, schudde de scheidsrechter zijn hoofd, geen
          sprake van een overtreding. De slurf verloor gewoonweg
          zijn evenwicht in een normale spelsituatie, dat was
          alles. Dan spelen wij niet verder, was de reaktie van
          de IJzeren Bal. Dan hebben jullie de wedstrijd
          verloren, was de reaktie van de scheidsrechter. De
          IJzeren Bal speelde door. Het was een keerpunt in de
          wedstrijd.
          
          Het Instruventum-gezelschap was, net als alle andere
          toeschouwers, als één man overeind gekomen tijdens dit
          spannende moment.
             ‘En, wat had ik gezegd?’ glunderde Damman.
             ‘Prachtig, prachtig,’ reageerden zijn collega’s,
          zichtbaar onder de indruk.
             ‘En het mooiste,’ ging Damman verder, ‘moet nog
          komen.’
             ‘Dat belooft wat, Ron. Dat belooft heel wat,
          jongen.’
          
          Fred straalde. Dit was nu precies wat zijn team op dat
          moment hard nodig had: een gelijkmaker, méér dan dat,
          een gelijkmaker met een afstraffend karakter. Ook voor
          zijn ego was deze prestatie trouwens niet slecht. Hij
          had er een vreemd gevoel door gekregen. Een gevoel dat
          hij nooit eerder had gehad; hij vroeg zich af, wat het
          kon zijn. Het was zelfverzekerdheid.
             Het einde van de wedstrijd naderde. Er waren nog
          vijf minuten te gaan. De IJzeren Bal-spelers keken
          elkaar aan; er moest nu wat gaan gebeuren, anders
          draaide het uit op een verlenging en dat moest
          voorkomen worden. Juist op dat moment kwam de
          verdediging van de IJzeren Bal ernstig in gevaar. Een
          aanval van de Rauwdauwers werd niet op tijd doorzien en
          zo gebeurde het, dat Rauwdauwer Ralph de kans van zijn
          leven kreeg: niemand die hem een strobreed in de weg
          legde en een verraste doelman voor zijn neus. Weer
          veerde de zaal als één man overeind. Ralph liet er geen
          gras over groeien. Hij haalde uit. Doch werd vervolgens
          omvergeworpen door een aanstormende IJzeren Bal-speler.
          Het publiek was in alle staten en uitte zijn ongenoegen
          door een lang aanhoudend boegeroep. Ralph verliet het
          spel. De val op het linoleum had de nodige schaafwonden
          veroorzaakt, waarvan er enkele hevig waren gaan
          bloeden. Aan de zijlijn werd een begin gemaakt met het
          verzorgen van zijn wonden.
          
          ‘Het is toch...’ mompelde Damman verontwaardigd.
             ‘Ja, inderdaad, eersteklas tuig,’ vulde zijn collega
          aan.
             ‘Nú laat ik het gebeuren.’ Damman verliet de
          tribune.
          
          Alex Boom, de aanvoerder van de IJzeren Bal, maakte
          bezwaren tegen verder gebruik van de bal. Deze was te
          zacht naar zijn mening. De scheidsrechter betastte de
          bal. Inderdaad, de bal was te zacht en mocht vervangen
          worden door een andere. Dat is je geraden, dacht Alex,
          die er zojuist flink wat lucht uit had laten
          ontsnappen, bij zichzelf. Met een uitgestreken gezicht
          legde hij de ijzeren bal, die uiterlijk niet te
          onderscheiden was van een normale, op de plaats
          waarvandaan over enkele ogenblikken de strafbal genomen
          zou gaan worden. De andere bal wierp hij over zijn
          schouder in een hoek van de zaal.
          
          Freds stemming was behoorlijk gedaald. De kans die
          Ralph had, zou ongetwijfeld een doelpunt geworden zijn.
          Nu was Ralph echter uitgeschakeld en was het nog maar
          de vraag, of die strafbal zou uitmonden in een
          doelpunt. Wie zou hem trouwens nemen, die strafbal?
          Fred kon wel janken.
          
          Daar stond plotseling Ron Damman midden in het veld.
          Hij leek wel uit het niets opgedoken en stond te praten
          met de scheidsrechter. Deze luisterde, dacht even na en
          knikte. Damman keek naar de zijlijn en wenkte iemand,
          te komen. Een zeer breedgebouwde, atletische gestalte
          in Rauwdauwer-outfit kwam met grote, zware passen het
          veld ingelopen. Op zijn hoofd droeg hij een heuse
          vikinghelm. Het publiek reageerde uitzinnig. Men ging
          staan en begon spontaan te applaudisseren. De spelers
          in het veld - van beide teams - waren met stomheid
          geslagen. Het was niemand minder dan Erik de Noorman,
          die de geblesseerde Ralph verving en nu de strafbal zou
          gaan nemen.
          
          Frank Mol stond te trillen in zijn doel. Als er een
          ijzeren bal op je afgevuurd wordt door iemand als Erik
          de Noorman, is het het verstandigst, zo ver mogelijk
          uit de buurt te blijven van het punt waar de bal ”in
          zou slaan”. Elke poging, een dergelijk schot te
          stoppen, zou onherroepelijk in het ziekenhuis eindigen.
          
          Wat iedereen verwachtte, gebeurde. Met nog dertig
          seconden te gaan, slaagde Erik de Noorman erin, van de
          strafbal een winnend doelpunt te maken. Na de bal op
          het doel te hebben afgevuurd met de kracht van een
          kanon, draaide Erik zich triomfantelijk om en stak zijn
          armen in de lucht. Met verbazing hadden de Rauwdauwers
          gezien, hoe de doelman de verkeerde hoek van het doel
          indook. Zoiets was hen nu nooit eens gelukt. Dat de bal
          van ijzer was, had niemand van de Rauwdauwers
          opgemerkt. Ook Erik de Noorman zelf niet. Deze vond het
          alleen vreemd, dat de veters van zijn rechterschoen -
          hij had het schot met zijn rechtervoet genomen -
          losgeschoten waren. Dat was hem nog niet eerder
          overkomen.
          
          De scheidsrechter blies de wedstrijd ten einde. Groot
          enthousiasme op de tribune. Twee Rauwdauwers deden een
          vergeefse poging, Erik de Noorman op handen te dragen.
          Pas toen een derde hen te hulp schoot, kwam Erik van de
          grond. Enkele Rauwdauwers, waaronder Fred, trokken hun
          shirt uit en zwaaiden ermee boven hun hoofd. Uit de
          hoofden van de IJzeren Bal-spelers, die zich allen
          richting kleedkamers begaven, stegen zwarte rookpluimen
          op.
          
          In de kleedkamers, direkt na afloop van de wedstrijd,
          had Instruventum het team gefeliciteerd met de
          overwinning en het hele team uitgenodigd voor een
          feestje diezelfde avond. Een idee van Ron Damman, die,
          evenals zijn vriend en voormalig IJzeren Bal-speler
          Erik Nooren, ook op het feest aanwezig zou zijn.
             Enkele uren later vond de uitreiking van de Rubberen
          Beker plaats in de kantine van de sporthal. Het behoeft
          geen betoog dat dit een zeer belangrijk moment was voor
          Z.V.V. de Rauwdauwers. Jarenlang was naar dit moment
          toegeleefd en nu was het dan eindelijk zover. Een
          aantal IJzeren Bal-spelers, waaronder Alex Boom, was
          aanwezig tijdens de uitreiking van de zo felbegeerde
          Rubberen Beker. Een sportief gebaar? Welnee. Op het
          moment dat de beker werd overhandigd aan een
          glunderende Fred Bal, stond het stelletje breed te
          grijnzen. Fred wilde de beker hoog boven zijn hoofd
          uittillen om daarmee zijn blijdschap tot uiting te
          brengen. De beker bleek echter van ijzer, hetgeen tot
          gevolg had dat Fred zijn evenwicht verloor en, samen
          met de beker, voorover op de grond kletterde.
          
          
          EPILOOG
          
          Enkele dagen later. De fabrikant van de doelen en de
          tegen de wanden van de hal bevestigde houten beplating,
          kreeg van de direktie van de sporthal een gepeperd
          schrijven met een eis tot schadevergoeding wegens het
          leveren van ondeugdelijk materiaal. Hoe was het immers
          mogelijk, dat tijdens een vredige zaalvoetbalwedstrijd,
          bij het nemen van een doodgewone strafbal, de bal twee
          doelpalen als luciferhoutjes doormidden brak, het net
          aan flarden scheurde en de achter het doel tegen de
          wand gemonteerde houten beplating in duizend splinters
          veranderde?


Lêstafel
Leestafel
Reading-table

Werom / Terug / Back