Een bonte verzameling
niet gepubliceerde verhalen, gedichten en
andere literaire losse flodders
van Sytze Backer

Samengesteld door
Sytze Backer

          Nestbevuiling (februari 1989)
          
          Als in de lentemaand maart
          De merel zure twijgjes vergaart
          Als de olie niet meer uit bronnen
          Maar - gewoon - uit zee kan worden gewonnen
          Als bomen en struikpartijen
          Dood en dor ten hemel schreien
          Terwijl het standbeeld van Michiel
          Wegsmelt totaan zijn hiel
          En de jasmijn al met bloeien begint
          Temidden van vorst en hagelwind
          Komt dat doordat wij het milieu
          - ons eigen nest! -
          Zo prachtig hebben verpest.
          
          
          De mist en de planeten (890402 Ugch)
          
          Er zijn twee soorten leven: intelligent en niet-
          intelligent.
          Sommigen zullen opmerken dat dit nogal zwart-wit is.
          Een aap of een dolfijn verschilt wezenlijk van een
          viooltje of een oleander. Toch verschillen deze
          levensvormen met die van de mens. De niet-
          intelligenten zijn wezens waar alle processen ten
          aanzien van hun bestaan pure bio-chemische processen
          zijn. De intelligente wezens bezitten leven
          vanzelfsprekend ook bij de gratie van deze bio-
          chemische processen, echter, er is meer achter de
          horizon: bezieling. Hierin verschilt de mens van de
          overige levende wezens. Ja, zult u zeggen, mijn hond
          beschikt wel degelijk over een ziel. Inderdaad, maar
          het bestaan van uw huisdier is in kosmisch opzicht een
          bio-chemisch proces. De bezieling, zoals hier bedoeld
          wordt, behelst het vermogen van een levend wezen om te
          analyseren, deduceren, concluderen en reageren. Hiermee
          is de grens met de niet-bezielden nog niet definitief
          vastgesteld, immers een kat heeft het vermogen om die
          muis te vangen, oftewel het analyseren, deduceren,
          concluderen en reageren is bij de kat terug te vinden.
          Nee, het grote verschil is, dat bezieling zich verder
          uitstrekt dan de bio-chemische processen. Een kat vangt
          een muis omdat hij honger heeft, of omdat hij niets
          anders te doen heeft. Instinctieve, biochemische
          processen. Een bezield wezen analyseert, deduceert,
          concludeert en reageert vanuit andere gezichtspunten
          dan overleving en tijdverdrijf. Een bezield wezen
          creëert.
          Een bezield wezen bezit een oloroon.
          
          In de evolutie van een beschaving zijn er twee cruciale
          punten: het onstaan van leven (met name aminozuren) en
          het ontstaan van het oloroon.
          
          Er zijn drie planeten in het gehele universum waarop de
          omstandigheden geschikt waren voor het ontstaan van
          leven. Dit proces voltrok zich ook op alle drie de
          planeten. De omstandigheden verschilden ten opzichte
          van elkaar ook niet veel: ongeveer dezelfde afstand tot
          hun ster, ongeveer dezelfde omlooptjd om de ster,
          ongeveer dezelfde omlooptijd rond hun as, ongeveer
          gelijke atmosferische en klimatologische omstandigheden
          enz.
          
          
          Sytze Backer
          Muziek Surropet sessie
          
          21-23 april 1989
          
          008 Rush 2112 e.a.
          012 Bach, Albinoni, Pachelbel
          035 Buggles
          042 Pdiv
          043 Pdiv
          058 Zoolook, Jimi Hendrix
          059 Flying!
          068 Remain in light; Papenband
          077 Parade, Purple Rain
          085 Johnny Winter, Blue Nile
          101 Doors: Weird scenes
          106 Yello
          114 Robert Cray, John Lennon & Ono Band
          118 Vangelis
          124 Eno: music for films, Joe Jackson: look sharp
          126 Red Box, TMC It’ll end
          131 Doors: Doors/Soft parade
          139 Beatles White Album
          144 Cocteau Twins, Herbie Hancock
          148 Black
          149 Eno-Byrne, AON Innosense
          150 Clapton 461 O.B., Velvet Underground
          156 Coil: Horse Rotorvator
          163 Rattle & Hum
          
          Plus de door P. ende Tim medegebrachte teepz, welke
          laatste zelfs nog in eigen muzikale uitspattingen
          (Jacid) voorzag.
          
          
          Samen komen we er wel (d’Arré, mei 1989)
          
          Jouw hete tegen mijn kouwe
          Ik een beetje trekken
          Jij een beetje douwe...
          
          
          De Doos (v.a. mei 1989)
          
          Eerste episode
          
          Om half elf in de ochtend arriveerde ik op het station
          van Zandvoort. De temperatuur was al aangenaam voor het
          tijdstip van de dag en een zacht briesje had vrij spel
          rond mijn hoofd.
            ”Welkom in Zandvoort” hing in grote letters boven
          mijn hoofd, toen ik met mijn koffertje in de hand de
          stenen trap besteeg om het station te verlaten. Buiten
          wat taxi’s, een bordje ”Casino” met een pijltje dat me
          rechtdoor trachtte te dwingen, een aantal peperdure
          auto’s en veel mensen. Ik wachtte.
          
          De vijf minuten die mij zouden scheiden van onze
          ontmoeting besloot ik door te brengen met een
          diepgaande bestudering van mijn direkte omgeving, iets
          wat ik me had aangewend wanneer ik mij in een nieuwe
          omgeving waagde. Wat me al meteen opviel, was de enorme
          luchtigheid van de mensen. Niet erg vreemd overigens,
          bedacht ik me. Een lange, vermoeiende treinreis, waarin
          men getart wordt door okselzweet, priemende blikken van
          medereizigers, toiletten waarin slechts een acrobaat
          erin slaagt, zich staande te houden en om snoep en cola
          zeurend grut, is niet bepaald één van de meest
          opbeurende ogenblikken in een mensenleven. Een punt
          zetten achter een dergelijke humeurverziekende
          onderneming is dan ook een daad die over het algemeen
          vol overgave wordt gesteld, zeker wanneer aangename
          verwachtingen met betrekking tot de weersgesteldheid
          beloven er alles aan te zullen bijdragen om een
          opwekkend verder verloop van de zo miserabel begonnen
          dag niet in de weg te staan. De hardnekkige glimlach op
          de gezichten kon dan ook niet anders dan ingegeven zijn
          door het geweldig gelukzaligmakend vooruitzicht op een
          onbezorgde stranddag. Vederlicht bewogen de badgasten
          zich op hun nylon strandschoenen voort over het
          gloeiende trottoir, met in hun kielzog echtgenoot,
          koffers, kinders en de onvermijdelijke witte koelbox
          met trendy sticker: ”I love Zandvoort”.
          
          ‘Hallo.’
            Zo. Een vrouw. Daar had ik me niet op ingesteld. Maar
          waarom ook eigenlijk niet? Er was met geen woord gerept
          over de sexe van degene die mij op het station van
          Zandvoort zou komen ophalen. Ik draaide me om en stond
          zowaar oog in oog met een verbluffende schoonheid. Ik
          stelde me aan haar voor en struikelde voor het eerst in
          mijn leven over mijn eigen naam. En daar komt heel wat
          voor kijken, als je gewoon Ruud Smit heet.
            Hetgeen volgde, ging grotendeels aan mij voorbij. Ik
          herinner me nog, dat ze zich aan mij voorstelde als
          Michèle en dat haar wandeltempo hoger lag dan mij op
          dat moment lief was.
            Pas in de koffieshop kwam ik langzaam tot bedaren. Ik
          trilde niet langer meer over mijn gehele lijf en
          slaagde erin, voor het eerst in haar bijzijn een
          volledige zin, inclusief bijzin, te produceren: ‘Hè hè,
          daar zitten we dan, dacht ik zo.’
            Ik had misschien beter iets anders kunnen zeggen.
          Haar reaktie was niet geheel naar mijn zin. Zwijgend
          stak ze een filtersigaret op en keek met opgetrokken
          wenkbrauwen de zaak rond. ‘O ja?’
            De ober kwam met onze koffie. ‘Meteen afrekenen
          graag,’ zei Michèle. Was het het prettige vooruitzicht,
          direkt klinkende munt te mogen ontvangen, of was het
          gewoon toeval dat de ober de coördinatie in zijn
          rechterhand - de hand waarmee op dat moment mijn kopje
          koffie nog werd vastgehouden - plotseling leek te
          verliezen? De manier waarop het geheel voor me op de
          tafel werd neergekwakt, deed het vermoeden rijzen dat
          de ober zich zo’n halve meter in de hoogte van de tafel
          vergiste. Ik boog voorover en bekeek de inhoud van mijn
          kopje. Gelukkig. Niet alle koffie was op het schoteltje
          terechtgekomen. Hoe dan ook, ik had altijd het koekje
          nog.
          
          Michèle en ik hadden elkaar niet eerder gezien. En na
          vandaag zou dat waarschijnlijk ook nooit meer gebeuren.
          Onze paden kruisten elkaar met een bepaald vooropgezet
          doel, en zodra dat doel bereikt zou zijn, was het
          gebruikelijk om ieder weer zijnsweegs te gaan. Dit was
          de uitdrukkelijke wens van Thomas, de geestelijke vader
          van snode plannen, de geniale uitbroeder van lucratieve
          ideeën waar geen speld tussen te krijgen is. Onze
          opdrachtgever.
          
          Langzaam verloor mijn bloed de even overdreven als
          onwelkome voorkeur voor mijn hoofd - met name het
          gebied rond mijn oren - als voornaamste verblijfplaats.
          Ik herstelde me en probeerde nogmaals iets zinnigs uit
          te brengen. Ditmaal dan maar eens zonder bijzin. Korte
          woorden, niet te gek doen. Nog een keer zo’n misser en
          ze zou het beslist voor gezien houden.
            ‘Wat is het plan?’
            Michèle tikte met het nonchalante gebaar van een
          doorgewinterd rookster haar sigaret af. Dat er meer as
          naast de asbak belandde dan erin, deed geen afbreuk aan
          het imposante gemak waarmee ze het gebaar maakte. Het
          askegeltje gloeide nog wat na op het tafelkleed, dat
          hierdoor begon te schroeien. Ik wilde het beginnend
          brandje met een koortsachtig snel tevoorschijn getoverd
          bierviltje te lijf gaan, maar Michèle hield me tegen.
          Verbaasd keek ik naar het tafelkleed, waarop het
          venijnige askegeltje ondertussen langzaam, maar
          onverstoord zijn vernietigend werk deed. Toen zag ik ze
          ook, de molentjes en de klompjes.
            ‘Tja, het plan,’ zei Michèle. ‘Thomas heeft je er
          misschien al iets over verteld?’
            ‘Ja,’ antwoordde ik. ‘Hoe laat ik op het station
          moest staan. Dat ik een handzaam koffertje bij me moest
          dragen met wat ruimte erin. En dat ik met mijn handen
          op mijn rug op je moest wachten en rode schoenen moest
          dragen als herkenningsteken voor jou. Maar het plan en
          de details zouden bij jou bekend zijn.’
            ‘Daar hebben we het zo meteen over. Maar eh... om het
          eens te hebben over dat koffertje van jou!’ Michèle
          trok een wenkbrauw op. ‘Je vader was loodgieter,
          zeker?’
            Ik glimlachte schaapachtig en zocht naar woorden,
          maar opnieuw was Michèle me te snel.
            ‘Doe eens open.’
            Ik gehoorzaamde.
            ‘Nou ja. In ieder geval ruimte zat.’
            ‘Ruimte waarvoor?’
            ‘Voor de doos die erin moet.’
            ‘Doos?’
            ‘Ja, doos. Een handzaam, vierkant ding om spullen in
          te bewaren. Multifunctioneel. Kan van karton zijn en is
          het in dit geval ook. Die rooie schoentjes van jou
          bijvoorbeeld.’
            ‘Wat is er met mijn rode schoenen?’
            ‘Komen vast ook uit zo’n ding. Een doos.’
            ‘Wat moeten wij met een doos?’
            ‘Vraag dat Thomas. Wat ik weet is dat we hem moeten
          hebben.’
            ‘Waar staat die doos?’
            ‘Bij Van Zuylen. Een adellijk tiep hier uit de buurt.
          Rijk en bejaard. Ik heb hier een A-viertje met zijn
          dagelijkse wandel van uur tot uur. Van Thomas gekregen.
          Hierop staat dat hij elke zaterdag van twaalf tot half
          twee de krant leest. Dat doet hij bij goed weer - zoals
          vandaag - buiten, op zijn terras, achter de serre. Hij
          komt alleen overeind om naar het nieuws te luisteren.
          Daarvoor gaat hij om precies één uur even naar binnen.’
          Michèle pauzeerde even om de laatste slok van haar
          koffie te nemen. ‘En op dàt moment slaan wij onze
          slag.’
            ‘Hoe?’ Ik bekeek de binnenkant van mijn handen en zag
          de lijnen in mijn handpalmen volstromen. Snel kneep ik
          mijn handen weer dicht om te voorkomen dat Michèle iets
          van deze beschamende vertoning zou merken.
            ‘Heel simpel. Thomas heeft mensenkennis. Zeker dat
          adellijk slag moet in dit valletje trappen, zegt hij.
          De achtertuin is vrij groot en gemakkelijk onopvallend
          te betreden. Ook als hij zelf op zijn terras zit.’
          Michèle ontvouwde een plattegrond van het perceel van
          ons potentiële slachtoffer. ‘Hier,’ ze wees naar een
          rijtje bomen die de grens van Van Zuylens grondgebied
          markeerde. ‘Via deze boomgaard komen we zijn tuin in.
          Vanaf dat moment mogen er beslist geen fouten meer
          gemaakt worden, omdat er dan geen weg terug meer is.’
            ‘En wat dan? We staan allebei achter een boom.’
            ‘Ja. Het is dan één uur en Van Zuylen piept even naar
          binnen voor het nieuws. Waar denk jij dan aan?’
            ‘Die zal zo wel weer terugkomen.’
            Michèle maakte een ongeduldig gebaar. ‘Op dàt moment
          zie jij je kans schoon om je ongezien op het terras te
          verschuilen. Als hij dan terugkomt na vijf minuten, zit
          jij op het terras weggedoken, en ik sta nog waar ik
          stond. Ja?’
            ‘Ja. En wat verder als hij terugkomt?’
            ‘Dan pakt hij de krant weer op en gaat verder zitten
          lezen. Dat is het moment waarop ik hem van zijn krant
          weglok, van het terras af. Als hij naar me toekomt,
          piep jij naar binnen en volgt de aanwijzingen op deze
          plattegrond om de doos te vinden.’ Michèle gaf me de
          plattegrond. ‘Hier, leer de route die je in het huis
          moet volgen, vooraf uit je hoofd. Zorg dat je
          daarbinnen zo min mogelijk tijd nodig hebt. We
          ontmoeten elkaar daarna zo snel mogelijk in de
          uitzichttoren aan de Thorbeckestraat, waar je mij de
          doos overhandigt. Ik zorg dat die bij Thomas
          terechtkomt. Dan gaan we als de donder ieder onze eigen
          weg. Thomas regelt de rest met jou.’
            ‘De rest?’
            ‘Wou je me vertellen dat je het voor niks deed?’
            ‘Nee.’
            ‘Nou dan. Verder alles duidelijk?’
            ‘Ja. Op één ding na.’
            ‘En dat is?’
            ‘Hoe wil je die ouwe in godsnaam naar je toe lokken?’
            Michèle knoopte haar blouse los en toonde haar volle,
          ronde borsten. ‘Zó doe ik dat!’
            Vandaar een vrouw! Die Thomas...
          
          
          De misbruikte briefopener (890916)
          
          KORTE VERSIE
          
          Die avond in november was het om zeven uur al
          aardedonker. Een hevig noodweer was zich boven de stad
          op de aanval aan het voorbereiden; het wolkendek had
          zich in enkele minuten tijd aaneengesloten tot een
          inktzwarte sluier en hing als een zware, verstikkende
          deken in de lucht.
            Toen de eerste regendruppels op het droge asfalt van
          de Overaseweg neerkwamen, werden in het vrijstaande
          landhuisje van Marleen Groenendijk de gordijnen
          gesloten. Het pittoreske huisje stak, verlicht door een
          der spaarzame lantaarns langs de kant van de weg,
          vaalwit af tegen een dreigende, zwarte achtergrond van
          onverlicht weiland en bos. De beplanting, die in rijke
          hoeveelheden rondom het huis groeide, bewoog heftig mee
          met de wind. De bruidssluier, aangebracht op een houten
          constructie boven het terras, reageerde het hevigst,
          bijna protesterend, op iedere trilling in de lucht.
          Langzaam begon de weg te glimmen. Het gestage vallen
          der regendruppels veroorzaakte een monotoon geruis. Op
          de bizarre weersomstandigheden na was er aan de
          Overaseweg weinig opvallends te bespeuren. Of het moest
          de gestalte zijn, die daar roerloos voor die
          lantaarnpaal in de regen stond en van wie slechts een
          silhouet zichtbaar was.
           Marleen schoof voorzichtig de gordijnen uit elkaar en
          keek bedenkelijk door de beslagen ruiten naar buiten.
          Het had er al weken alle schijn van, dat er iets raars
          met het weer aan de hand was. Het lage drukgebied dat
          vanuit Engeland oostwaarts aan was komen drijven, leek
          zijn draai boven Nederland te hebben gevonden en
          teisterde het land met kou, windstoten en slagregens.
          Zicht op verbetering was er voorlopig niet: de
          meteorologen zeiden dat de depressie de maand november
          nog wel zou uitduren. Door het kleine beetje licht dat
          tussen de smalle gordijnopening door naar buiten viel,
          zag ze, hoe de beplanting in haar voortuin door de
          kracht van de wind tegen de grond werd gedrukt. Ze
          zuchtte gelaten en sloot de gordijnen weer. Toen ging
          de telefoon.
          
          De gestalte onder de lantaarnpaal liep langzaam,
          werktuiglijk bijna, in de richting van het huisje, dat
          bleekwit uit de zompige duisternis opglom; een lichtend
          baken in een verregende wereld. Om het huis hing de
          geur van brandend haardhout; de man keek omhoog en zag
          rook uit de schoorsteen omhoogkrullen. Hij zette de
          kraag van zijn lange regenjas overeind. De stromende
          regen had hem doorweekt, zijn haren plakten krullend
          tegen zijn voorhoofd en wangen en van zijn neus en kin
          stroomde de regen in kleine straaltjes, die kletterend
          eindigden op de glanzende kiezelstenen van het tuinpad
          dat naar de voordeur leidde. Halverwege het pad, op
          enige afstand nog van het huis, bleef hij even staan.
          Behalve het feit dat ze als kunstenares - ze schilderde
          - een teruggetrokken leven leidde, wist hij niets van
          de bewoonster. Maar meer hoefde hij ook niet te weten.
            Bijna geluidloos schraapte hij zijn keel, tastte in
          één van de diepe zakken van zijn regenjas en liep naar
          de achterkant van het huis.
          
          ‘Ik ben op dit moment aan mijn levenswerk bezig, hoe
          vind je dàt?’ Marleen leunde lui achterover in haar
          favoriete fauteuil. ‘Dat schijnt erbij te horen, hè,
          als de jaartjes vorderen; je gaat dan terugblikken op
          je leven. Dit schilderij symboliseert dan ook mijn
          leven. Ik probeer de verschillende lijnen waaruit mijn
          leven is opgebouwd, erin tot uiting te brengen. Een
          icht levenswerk dus... Wat zeg je? Hahaha, ja,
          inderdaad wordt het ook een levensgroot schilderij, dat
          mag je wel zeggen. Ik ben er alleen nog niet helemaal
          uit, welke kleuren ik zal gebruiken voor de laatste
          fase. Dat valt me niet mee. Ik zat te denken aan de
          kleuren oranje, of misschien rood. Ja, ik denk dat ik
          rood gebruik...’
            Het knetteren van het haardvuur en het geluid van de
          aanhoudende regen tegen de ruiten was het enig hoorbare
          op de momenten dat Marleens gesprekspartner het woord
          voerde.
            ‘Nee, Ellen, dit werk maak ik nu eens écht af, dat
          verzeker ik je. Het is belangrijk genoeg voor me. Als
          ik onder de wàt loop? De tram? Dan ben ik in staat,
          terug te komen om het af te maken. Ja, lach maar, ik
          doé het nog ook.’
            Achter Marleen stond nu de man. Geruisloos, als een
          kat, was hij via de achterdeur binnengeslopen. Meer dan
          aan de achtergrondgeluiden waarvan het haardvuur en het
          noodweer buiten hem hadden voorzien, was dit te danken
          aan ’s mans ervaring.
            ‘Ja, dat moesten we snel eens doen, Ellen. Dat is
          weer veel te lang geleden. Jij bij mij of ik bij jou?’
            Een vochtig gedeelte in het hout veroorzaakte een
          oorverdovende knal. De man deed behoedzaam een stap
          naar achteren. Marleen sloeg geen acht op het geluid.
            ‘Dat is afgesproken. Kom dan tegen etenstijd, dan
          zorg ik voor een lekker maal.’
            Op dat moment doofde plotseling de verlichting in de
          huiskamer.
            ‘Momentje Ellen, ik denk dat hier een stop is
          gespro...’
            Een sterke hand omklemde haar mond en benam haar de
          adem. De hoorn vloog uit haar handen en kwam stuiterend
          op de grond terecht. Een iel, metalen stemmetje sprak
          er nog enkele verontruste woorden door, voordat de
          indringer het apparaat met zijn hak aan stukken trapte.
          Marleen schopte met haar benen; het waren de enige
          ledematen waarmee ze zich nog kon verzetten, nu haar
          belager zich van achteren aan haar had vastgegrepen en
          haar armen met kracht tegen haar lichaam aandrukte. Met
          geweld werd ze uit haar fauteuil getrokken. Juist op
          het moment dat de ijzeren greep om haar mond haar in
          werkelijke ademnood bracht, verloste de man zijn greep.
          Met diepe teugen ademde Marleen verse zuurstof in. De
          man haalde uit een van zijn zakken een briefopener
          tevoorschijn. Hij toonde haar het glimmende voorwerp,
          terwijl hij haar bovenlichaam in zijn krachtige greep
          hield. Marleen begon wild met haar hoofd heen en weer
          te zwaaien, krijsend als een speenvarken. Drie maal
          stak de man zijn briefopener met kracht in het teerste
          gedeelte van de schedel, direkt boven het oor. Toen
          verslapte Marleen en gleed, slap als een pop, uit de
          armen van de man op de grond.
          
          In het regionale dagblad dat die maandag verscheen,
          stond het volgende artikel.
          
          MANIAK SLAAT WEER TOE
          
          Afgelopen zaterdagavond trof de politie de 63-jarige M.
          Groenendijk levenloos aan in haar woning aan de
          Overaseweg. Op haar lichaam werden sporen van ernstig
          geweld aangetroffen die sterke overeenkomsten
          vertoonden met die van de vorige zes moorden die de
          stad de afgelopen twee maanden hebben geteisterd. De
          politie vermoedt, dat hier één en dezelfde dader aan
          het werk is. Het rechercheteam dat deze zaken
          onderzoekt, is inmiddels uitgebreid met vijf personen.
          
          Met een druk op de knop zette Dolf de compact disc
          snorrend in beweging. Hij zakte gerieflijk weg in een
          makkelijke stoel en liet zich overspoelen door de
          aangename klanken van Mozarts 23e pianoconcert. Hij
          sloot zijn ogen en mijmerde.
            Hanke was laat vanavond. Ze had die ochtend gesproken
          over een paranormale bijeenkomst die ze na haar werk
          zou bezoeken. Soms wenste Dolf dat zijn vrouw verstoken
          was geweest van dergelijke gaven. Het feit, dat ze zich
          er helemaal aan overgaf en er iedereen mee wilde helpen
          die dat maar vroeg, vormde een voortdurende bron van
          ergernis voor hem. Hij verlangde naar een normaal
          gezinsleven. In materieel opzicht was er niets aan de
          hand. Hanke verdiende redelijk in haar praktijk, ze was
          paranormaal genezeres, en hij had een baan als
          belastingambtenaar met redelijke vooruitzichten. Sinds
          kort hadden ze een eigen huis. Maar het geluk bestond
          niet uit materiële dingen. Voor Dolf bestond geluk uit
          iets geheel anders. Het benauwde hem, iedere keer als
          hij daarover nadacht. Met Hanke wilde hij daarover niet
          praten. Ze zou hem niet begrijpen, of hem niet willen
          begrijpen. Zijn gedachten dwaalden af naar vanmorgen.
          Hij dacht aan dat verschrikkelijke moment dat hij
          wakker werd van haar hysterische geschreeuw. Wild
          spartelend in bed krijste ze luid de woorden: ”Nee!
          Nee!” Pas nadat hij haar gezicht met koud leidingwater
          had afgedaan, kwam ze tot zichzelf. Ze had een
          vreselijke nachtmerrie gehad, maar wilde nergens over
          praten. Dit had hem ernstig verontrust. Nooit eerder
          was er iets geweest, wat ze niet met hem delen wilde.
          Was het een teken aan de wand?
            Dolf zette de muziek iets harder en neuriede mee. Hij
          hield van de muziek van Mozart. Het was een van de
          weinige dingen die het zo rimpelig oppervlak van zijn
          ziel voor een moment glad wisten te strijken.
            Op dat moment kwam Hanke de huiskamer binnen. Dolf
          schrok. Hij had de voordeur niet gehoord. Ze groette
          hem, niet zoals een echtgenote dat doet, maar bijna
          afstandelijk. De blik in haar ogen leek dwars door hem
          heen te gaan.
          
          Met een zwaar behuild gezicht zat Ellen Verhagen
          ineengedoken in een stoel tegenover een geüniformeerde
          politiefunctionaris. Haar handen trilden. Ze staarde
          strak voor zich uit en ademde onregelmatig.
            ‘Mevrouw Verhagen?’
            Nog steeds starend draaide ze haar hoofd langzaam in
          de richting van haar ondervrager.
            ‘Mevrouw Groenendijk was een goede vriendin van u?’
            Ellen bracht haar handen voor haar gezicht en knikte.
            ‘Kende mevrouw Groenendijk mensen die haar vijandig
          gezind waren, dat u weet?’
            ‘Nee.’ Ellen schudde haar hoofd.
            ‘Wat was de inhoud van uw telefoongesprek met haar?’
            ‘Ik.. We... Een normaal gesprek, over allerlei
          dingen. Ze was bezig...’ Ellen begon te huilen.
            De politiefunctionaris trok zijn wenkbrauwen op.
          ‘Waarmee was ze bezig, mevrouw Verhagen?’
            ‘Ze was begonnen aan haar levenswerk... Een
          schilderij over haar leven, zei ze.’
            Het was even stil. Ellen veegde met een zakdoek haar
          ogen droog.
            ‘Dat bewuste telefoongesprek, hoe eindigde dat?’
          vroeg de functionaris.
            ‘Ze hield op met praten.’
            ‘En toen?’
            ‘Ik hoorde de hoorn op de grond vallen. Daarna...
          hoorde ik een hoop gekraak... en toen niets meer...’
          
          
          Hanke ging voor haar man staan en keek hem strak in de
          ogen. Dolf tastte achter zijn rug naar de volumeknop
          van zijn geluidsinstallatie en legde Mozart het zwijgen
          op. Hij ging rechtop in zijn stoel zitten en zijn mond
          werd droog.
            ‘We moesten eens praten,’ zei Hanke, terwijl ze voor
          hem bleef staan.
            ‘Waarover?’
            ‘Ik heb al een tijdje het sterke gevoel dat er iets
          heel naargeestigs aan de hand is. Er klopt iets niet.
          Er is iets met jou wat jij voor me verbergt.’
            ‘Dat is niet waar.’
            ‘Dolf, op mijn gevoel kan ik blind afgaan, dat weet
          je.’ Hanke verhief haar stem.
            ‘En toch vergis je je.’
            ‘Geen sprake van. Je zegt het me nú!’
            ‘Er is niets aan de hand! Die verdomde
          spiritistenclub ook! Volgens mij heb je daar een tic
          aan overgehouden!’
            Zwijgend verliet Hanke de huiskamer. Dolf bleef
          alleen achter, strak voor zich uitkijkend. In gedachten
          verzonken roffelde hij met zijn vingers op de glazen
          salontafel en zuchtte een aantal malen diep.
            Een half uur lang was het gehele huis vervuld van een
          ijzige stilte, die slechts verbroken werd door de wind
          die zo nu en dan zacht fluitend in de schoorsteen
          weerklonk.
          
          Hanke had op zolder haar schildersezel uit de kast
          gehaald en was daar - na het grondig te hebben
          afgestoft - met schilderen begonnen. Zorgvuldig
          selekteerde ze de kleuren - zwart, wit en rood - die ze
          in kleine hoeveelheden op haar palet uitstreek. Op het
          doek tekenden zich de contouren van een huis af, een
          vrijstaand huis, dat, in bleke tinten geschilderd tegen
          een gitzwarte achtergrond, een mistroostige aanblik
          bood. ‘Goed, Hanke,’ zei ze tegen zichzelf. ‘Verder
          zo.’ Ze schrok even van haar eigen stem, die niet op de
          hare leek. Deze stem was zwaarder, doorleefder; ook
          klonk er bitterheid uit.
            ‘Sinds wanneer praat jij tegen jezelf?’ vroeg Dolf,
          die plotseling achter haar stond, met een doffe stem.
          Hij stond breeduit, benen wijd, armen over elkaar, maar
          de blik in zijn ogen verried onzekerheid en angst.
          Hanke draaide zich half om en keek hem aan. Wéér die
          blik in haar ogen! Diezelfde blik die hij had gezien
          toen ze thuiskwam vanavond en die hij zo verafschuwde.
          ‘Kijk me niet zo aan en geef antwoord!’ zei hij met
          trillende stem. Hanke draaide zich weer om en
          schilderde verder, zwijgend.
            ‘Hánke!!’ schreeuwde Dolf en stampte woedend op de
          grond. Plotseling kalmeerde hij en veranderde de toon
          in zijn stem, toen hij haar - fluisterend zacht en
          bijna lief - vroeg: ‘En wat zet jou zo plotseling weer
          aan het schilderen, na al die jaren, als ik het vragen
          mag?’ Er verschenen zweetpareltjes op Dolfs voorhoofd.
            ‘Och,’ antwoordde Hanke, doorschilderend, zonder om
          te kijken, ‘een stemmetje binnenin me heeft me daartoe
          aangezet en ik voelde dat ik daaraan gehoor moest
          geven...’
            Was dat Hanke die sprak? Dolf schrok van haar zware
          stem en begon te beven over zijn gehele lichaam. Hij
          sloot zijn ogen en greep naar zijn voorhoofd.
          Spanningen, dacht hij bij zichzelf, waanvoorstellingen,
          maakte hij zichzelf wijs, en bedaarde. ‘Een stémmetje,
          een stémmetje! Meid, stel je niet zo verschrikkelijk
          aan en hou daarmee op!’ Met kracht rukte hij Hanke het
          penseel uit haar handen. Rode verf spatte in het rond.
          Toen zag hij het doek. Een spookachtig verlicht huis
          sprong bleekjes uit het diepe zwart van de nacht op het
          schilderij naar voren; het huis zoals het hier
          geschilderd was, had iets van een gezicht, waarvan de
          lijnen onmiskenbaar verbittering en leed uitstraalden.
          Door het grote raam was het lichaam van een vrouw
          zichtbaar. De vrouw hing achterover, in een
          gemakkelijke stoel, en haar armen hingen slap op de
          grond. In haar schedel, iets boven haar rechteroor,
          stak een scherp voorwerp en een dikke straal bloed liep
          vanaf dat punt langs haar hoofd naar beneden.
            ‘God, dit is prachtig, Hanke...’ zei Dolf, met een
          verstikte stem.
            Hanke bleef zwijgen. Met de rode penseel, die Dolf
          haar had afgenomen, was ze klaar. Ze pakte nu haar
          meest verfijnde penseel en schilderde met zwart verder.
          Voor het huis bracht ze, tegen de achtergrond van het
          bleke schijnsel van een lantaarnpaal, het silhouet aan
          van een man die in looppas het huis verliet. Toen
          draaide ze zich om en zag, dat Dolf verdwenen was. Ze
          glimlachte, signeerde het schilderij: ”M.G.” en ging
          langzaam de trap af naar beneden. ‘In zijn bureau,
          Hanke,’ zei een stem in haar, terwijl ze deze woorden
          hardop uitsprak. In Dolfs werkkamer, in zijn onderste
          bureaula, vond Hanke, onder een stapel papieren, de
          bebloede briefopener. Ze pakte het en liep de trap af
          naar beneden. ‘Leen mij nu jouw gereedschap, Hanke,’
          bulderde ze in het trapgat. ‘Laat mij het nu áfmaken,
          Hanke!’ krijste ze er achteraan. Even trachtte Hanke
          zich te verzetten, maar al snel kon ze niet anders dan
          zich overgeven aan de kracht die vele malen sterker was
          dan zijzelf en die haar nu volledig beheerste.
          
          Beneden in de hal stond Dolf gehaast en met
          koortsachtige gebaren zijn jas aan te trekken. Op het
          moment dat hij zijn autosleutels van het rekje wilde
          pakken, zwaaide de tussendeur open en stond hij oog in
          oog met een oude vrouw. Zij omklemde zijn bovenlichaam
          in haar ijzeren greep. Dolf bood geen enkele weerstand.
          Panische angst had hem elke controle over zijn spieren
          ontnomen. Drie maal doorboorde de briefopener met
          kracht zijn schedel. Dat was voldoende. Ook voor Dolf.


Lêstafel
Leestafel
Reading-table

Werom / Terug / Back