Een bonte verzameling
niet gepubliceerde verhalen, gedichten en
andere literaire losse flodders
van Sytze Backer
Samengesteld door
Sytze Backer
Nestbevuiling (februari 1989)
Als in de lentemaand maart
De merel zure twijgjes vergaart
Als de olie niet meer uit bronnen
Maar - gewoon - uit zee kan worden gewonnen
Als bomen en struikpartijen
Dood en dor ten hemel schreien
Terwijl het standbeeld van Michiel
Wegsmelt totaan zijn hiel
En de jasmijn al met bloeien begint
Temidden van vorst en hagelwind
Komt dat doordat wij het milieu
- ons eigen nest! -
Zo prachtig hebben verpest.
De mist en de planeten (890402 Ugch)
Er zijn twee soorten leven: intelligent en niet-
intelligent.
Sommigen zullen opmerken dat dit nogal zwart-wit is.
Een aap of een dolfijn verschilt wezenlijk van een
viooltje of een oleander. Toch verschillen deze
levensvormen met die van de mens. De niet-
intelligenten zijn wezens waar alle processen ten
aanzien van hun bestaan pure bio-chemische processen
zijn. De intelligente wezens bezitten leven
vanzelfsprekend ook bij de gratie van deze bio-
chemische processen, echter, er is meer achter de
horizon: bezieling. Hierin verschilt de mens van de
overige levende wezens. Ja, zult u zeggen, mijn hond
beschikt wel degelijk over een ziel. Inderdaad, maar
het bestaan van uw huisdier is in kosmisch opzicht een
bio-chemisch proces. De bezieling, zoals hier bedoeld
wordt, behelst het vermogen van een levend wezen om te
analyseren, deduceren, concluderen en reageren. Hiermee
is de grens met de niet-bezielden nog niet definitief
vastgesteld, immers een kat heeft het vermogen om die
muis te vangen, oftewel het analyseren, deduceren,
concluderen en reageren is bij de kat terug te vinden.
Nee, het grote verschil is, dat bezieling zich verder
uitstrekt dan de bio-chemische processen. Een kat vangt
een muis omdat hij honger heeft, of omdat hij niets
anders te doen heeft. Instinctieve, biochemische
processen. Een bezield wezen analyseert, deduceert,
concludeert en reageert vanuit andere gezichtspunten
dan overleving en tijdverdrijf. Een bezield wezen
creëert.
Een bezield wezen bezit een oloroon.
In de evolutie van een beschaving zijn er twee cruciale
punten: het onstaan van leven (met name aminozuren) en
het ontstaan van het oloroon.
Er zijn drie planeten in het gehele universum waarop de
omstandigheden geschikt waren voor het ontstaan van
leven. Dit proces voltrok zich ook op alle drie de
planeten. De omstandigheden verschilden ten opzichte
van elkaar ook niet veel: ongeveer dezelfde afstand tot
hun ster, ongeveer dezelfde omlooptjd om de ster,
ongeveer dezelfde omlooptijd rond hun as, ongeveer
gelijke atmosferische en klimatologische omstandigheden
enz.
Sytze Backer
Muziek Surropet sessie
21-23 april 1989
008 Rush 2112 e.a.
012 Bach, Albinoni, Pachelbel
035 Buggles
042 Pdiv
043 Pdiv
058 Zoolook, Jimi Hendrix
059 Flying!
068 Remain in light; Papenband
077 Parade, Purple Rain
085 Johnny Winter, Blue Nile
101 Doors: Weird scenes
106 Yello
114 Robert Cray, John Lennon & Ono Band
118 Vangelis
124 Eno: music for films, Joe Jackson: look sharp
126 Red Box, TMC It’ll end
131 Doors: Doors/Soft parade
139 Beatles White Album
144 Cocteau Twins, Herbie Hancock
148 Black
149 Eno-Byrne, AON Innosense
150 Clapton 461 O.B., Velvet Underground
156 Coil: Horse Rotorvator
163 Rattle & Hum
Plus de door P. ende Tim medegebrachte teepz, welke
laatste zelfs nog in eigen muzikale uitspattingen
(Jacid) voorzag.
Samen komen we er wel (d’Arré, mei 1989)
Jouw hete tegen mijn kouwe
Ik een beetje trekken
Jij een beetje douwe...
De Doos (v.a. mei 1989)
Eerste episode
Om half elf in de ochtend arriveerde ik op het station
van Zandvoort. De temperatuur was al aangenaam voor het
tijdstip van de dag en een zacht briesje had vrij spel
rond mijn hoofd.
”Welkom in Zandvoort” hing in grote letters boven
mijn hoofd, toen ik met mijn koffertje in de hand de
stenen trap besteeg om het station te verlaten. Buiten
wat taxi’s, een bordje ”Casino” met een pijltje dat me
rechtdoor trachtte te dwingen, een aantal peperdure
auto’s en veel mensen. Ik wachtte.
De vijf minuten die mij zouden scheiden van onze
ontmoeting besloot ik door te brengen met een
diepgaande bestudering van mijn direkte omgeving, iets
wat ik me had aangewend wanneer ik mij in een nieuwe
omgeving waagde. Wat me al meteen opviel, was de enorme
luchtigheid van de mensen. Niet erg vreemd overigens,
bedacht ik me. Een lange, vermoeiende treinreis, waarin
men getart wordt door okselzweet, priemende blikken van
medereizigers, toiletten waarin slechts een acrobaat
erin slaagt, zich staande te houden en om snoep en cola
zeurend grut, is niet bepaald één van de meest
opbeurende ogenblikken in een mensenleven. Een punt
zetten achter een dergelijke humeurverziekende
onderneming is dan ook een daad die over het algemeen
vol overgave wordt gesteld, zeker wanneer aangename
verwachtingen met betrekking tot de weersgesteldheid
beloven er alles aan te zullen bijdragen om een
opwekkend verder verloop van de zo miserabel begonnen
dag niet in de weg te staan. De hardnekkige glimlach op
de gezichten kon dan ook niet anders dan ingegeven zijn
door het geweldig gelukzaligmakend vooruitzicht op een
onbezorgde stranddag. Vederlicht bewogen de badgasten
zich op hun nylon strandschoenen voort over het
gloeiende trottoir, met in hun kielzog echtgenoot,
koffers, kinders en de onvermijdelijke witte koelbox
met trendy sticker: ”I love Zandvoort”.
‘Hallo.’
Zo. Een vrouw. Daar had ik me niet op ingesteld. Maar
waarom ook eigenlijk niet? Er was met geen woord gerept
over de sexe van degene die mij op het station van
Zandvoort zou komen ophalen. Ik draaide me om en stond
zowaar oog in oog met een verbluffende schoonheid. Ik
stelde me aan haar voor en struikelde voor het eerst in
mijn leven over mijn eigen naam. En daar komt heel wat
voor kijken, als je gewoon Ruud Smit heet.
Hetgeen volgde, ging grotendeels aan mij voorbij. Ik
herinner me nog, dat ze zich aan mij voorstelde als
Michèle en dat haar wandeltempo hoger lag dan mij op
dat moment lief was.
Pas in de koffieshop kwam ik langzaam tot bedaren. Ik
trilde niet langer meer over mijn gehele lijf en
slaagde erin, voor het eerst in haar bijzijn een
volledige zin, inclusief bijzin, te produceren: ‘Hè hè,
daar zitten we dan, dacht ik zo.’
Ik had misschien beter iets anders kunnen zeggen.
Haar reaktie was niet geheel naar mijn zin. Zwijgend
stak ze een filtersigaret op en keek met opgetrokken
wenkbrauwen de zaak rond. ‘O ja?’
De ober kwam met onze koffie. ‘Meteen afrekenen
graag,’ zei Michèle. Was het het prettige vooruitzicht,
direkt klinkende munt te mogen ontvangen, of was het
gewoon toeval dat de ober de coördinatie in zijn
rechterhand - de hand waarmee op dat moment mijn kopje
koffie nog werd vastgehouden - plotseling leek te
verliezen? De manier waarop het geheel voor me op de
tafel werd neergekwakt, deed het vermoeden rijzen dat
de ober zich zo’n halve meter in de hoogte van de tafel
vergiste. Ik boog voorover en bekeek de inhoud van mijn
kopje. Gelukkig. Niet alle koffie was op het schoteltje
terechtgekomen. Hoe dan ook, ik had altijd het koekje
nog.
Michèle en ik hadden elkaar niet eerder gezien. En na
vandaag zou dat waarschijnlijk ook nooit meer gebeuren.
Onze paden kruisten elkaar met een bepaald vooropgezet
doel, en zodra dat doel bereikt zou zijn, was het
gebruikelijk om ieder weer zijnsweegs te gaan. Dit was
de uitdrukkelijke wens van Thomas, de geestelijke vader
van snode plannen, de geniale uitbroeder van lucratieve
ideeën waar geen speld tussen te krijgen is. Onze
opdrachtgever.
Langzaam verloor mijn bloed de even overdreven als
onwelkome voorkeur voor mijn hoofd - met name het
gebied rond mijn oren - als voornaamste verblijfplaats.
Ik herstelde me en probeerde nogmaals iets zinnigs uit
te brengen. Ditmaal dan maar eens zonder bijzin. Korte
woorden, niet te gek doen. Nog een keer zo’n misser en
ze zou het beslist voor gezien houden.
‘Wat is het plan?’
Michèle tikte met het nonchalante gebaar van een
doorgewinterd rookster haar sigaret af. Dat er meer as
naast de asbak belandde dan erin, deed geen afbreuk aan
het imposante gemak waarmee ze het gebaar maakte. Het
askegeltje gloeide nog wat na op het tafelkleed, dat
hierdoor begon te schroeien. Ik wilde het beginnend
brandje met een koortsachtig snel tevoorschijn getoverd
bierviltje te lijf gaan, maar Michèle hield me tegen.
Verbaasd keek ik naar het tafelkleed, waarop het
venijnige askegeltje ondertussen langzaam, maar
onverstoord zijn vernietigend werk deed. Toen zag ik ze
ook, de molentjes en de klompjes.
‘Tja, het plan,’ zei Michèle. ‘Thomas heeft je er
misschien al iets over verteld?’
‘Ja,’ antwoordde ik. ‘Hoe laat ik op het station
moest staan. Dat ik een handzaam koffertje bij me moest
dragen met wat ruimte erin. En dat ik met mijn handen
op mijn rug op je moest wachten en rode schoenen moest
dragen als herkenningsteken voor jou. Maar het plan en
de details zouden bij jou bekend zijn.’
‘Daar hebben we het zo meteen over. Maar eh... om het
eens te hebben over dat koffertje van jou!’ Michèle
trok een wenkbrauw op. ‘Je vader was loodgieter,
zeker?’
Ik glimlachte schaapachtig en zocht naar woorden,
maar opnieuw was Michèle me te snel.
‘Doe eens open.’
Ik gehoorzaamde.
‘Nou ja. In ieder geval ruimte zat.’
‘Ruimte waarvoor?’
‘Voor de doos die erin moet.’
‘Doos?’
‘Ja, doos. Een handzaam, vierkant ding om spullen in
te bewaren. Multifunctioneel. Kan van karton zijn en is
het in dit geval ook. Die rooie schoentjes van jou
bijvoorbeeld.’
‘Wat is er met mijn rode schoenen?’
‘Komen vast ook uit zo’n ding. Een doos.’
‘Wat moeten wij met een doos?’
‘Vraag dat Thomas. Wat ik weet is dat we hem moeten
hebben.’
‘Waar staat die doos?’
‘Bij Van Zuylen. Een adellijk tiep hier uit de buurt.
Rijk en bejaard. Ik heb hier een A-viertje met zijn
dagelijkse wandel van uur tot uur. Van Thomas gekregen.
Hierop staat dat hij elke zaterdag van twaalf tot half
twee de krant leest. Dat doet hij bij goed weer - zoals
vandaag - buiten, op zijn terras, achter de serre. Hij
komt alleen overeind om naar het nieuws te luisteren.
Daarvoor gaat hij om precies één uur even naar binnen.’
Michèle pauzeerde even om de laatste slok van haar
koffie te nemen. ‘En op dàt moment slaan wij onze
slag.’
‘Hoe?’ Ik bekeek de binnenkant van mijn handen en zag
de lijnen in mijn handpalmen volstromen. Snel kneep ik
mijn handen weer dicht om te voorkomen dat Michèle iets
van deze beschamende vertoning zou merken.
‘Heel simpel. Thomas heeft mensenkennis. Zeker dat
adellijk slag moet in dit valletje trappen, zegt hij.
De achtertuin is vrij groot en gemakkelijk onopvallend
te betreden. Ook als hij zelf op zijn terras zit.’
Michèle ontvouwde een plattegrond van het perceel van
ons potentiële slachtoffer. ‘Hier,’ ze wees naar een
rijtje bomen die de grens van Van Zuylens grondgebied
markeerde. ‘Via deze boomgaard komen we zijn tuin in.
Vanaf dat moment mogen er beslist geen fouten meer
gemaakt worden, omdat er dan geen weg terug meer is.’
‘En wat dan? We staan allebei achter een boom.’
‘Ja. Het is dan één uur en Van Zuylen piept even naar
binnen voor het nieuws. Waar denk jij dan aan?’
‘Die zal zo wel weer terugkomen.’
Michèle maakte een ongeduldig gebaar. ‘Op dàt moment
zie jij je kans schoon om je ongezien op het terras te
verschuilen. Als hij dan terugkomt na vijf minuten, zit
jij op het terras weggedoken, en ik sta nog waar ik
stond. Ja?’
‘Ja. En wat verder als hij terugkomt?’
‘Dan pakt hij de krant weer op en gaat verder zitten
lezen. Dat is het moment waarop ik hem van zijn krant
weglok, van het terras af. Als hij naar me toekomt,
piep jij naar binnen en volgt de aanwijzingen op deze
plattegrond om de doos te vinden.’ Michèle gaf me de
plattegrond. ‘Hier, leer de route die je in het huis
moet volgen, vooraf uit je hoofd. Zorg dat je
daarbinnen zo min mogelijk tijd nodig hebt. We
ontmoeten elkaar daarna zo snel mogelijk in de
uitzichttoren aan de Thorbeckestraat, waar je mij de
doos overhandigt. Ik zorg dat die bij Thomas
terechtkomt. Dan gaan we als de donder ieder onze eigen
weg. Thomas regelt de rest met jou.’
‘De rest?’
‘Wou je me vertellen dat je het voor niks deed?’
‘Nee.’
‘Nou dan. Verder alles duidelijk?’
‘Ja. Op één ding na.’
‘En dat is?’
‘Hoe wil je die ouwe in godsnaam naar je toe lokken?’
Michèle knoopte haar blouse los en toonde haar volle,
ronde borsten. ‘Zó doe ik dat!’
Vandaar een vrouw! Die Thomas...
De misbruikte briefopener (890916)
KORTE VERSIE
Die avond in november was het om zeven uur al
aardedonker. Een hevig noodweer was zich boven de stad
op de aanval aan het voorbereiden; het wolkendek had
zich in enkele minuten tijd aaneengesloten tot een
inktzwarte sluier en hing als een zware, verstikkende
deken in de lucht.
Toen de eerste regendruppels op het droge asfalt van
de Overaseweg neerkwamen, werden in het vrijstaande
landhuisje van Marleen Groenendijk de gordijnen
gesloten. Het pittoreske huisje stak, verlicht door een
der spaarzame lantaarns langs de kant van de weg,
vaalwit af tegen een dreigende, zwarte achtergrond van
onverlicht weiland en bos. De beplanting, die in rijke
hoeveelheden rondom het huis groeide, bewoog heftig mee
met de wind. De bruidssluier, aangebracht op een houten
constructie boven het terras, reageerde het hevigst,
bijna protesterend, op iedere trilling in de lucht.
Langzaam begon de weg te glimmen. Het gestage vallen
der regendruppels veroorzaakte een monotoon geruis. Op
de bizarre weersomstandigheden na was er aan de
Overaseweg weinig opvallends te bespeuren. Of het moest
de gestalte zijn, die daar roerloos voor die
lantaarnpaal in de regen stond en van wie slechts een
silhouet zichtbaar was.
Marleen schoof voorzichtig de gordijnen uit elkaar en
keek bedenkelijk door de beslagen ruiten naar buiten.
Het had er al weken alle schijn van, dat er iets raars
met het weer aan de hand was. Het lage drukgebied dat
vanuit Engeland oostwaarts aan was komen drijven, leek
zijn draai boven Nederland te hebben gevonden en
teisterde het land met kou, windstoten en slagregens.
Zicht op verbetering was er voorlopig niet: de
meteorologen zeiden dat de depressie de maand november
nog wel zou uitduren. Door het kleine beetje licht dat
tussen de smalle gordijnopening door naar buiten viel,
zag ze, hoe de beplanting in haar voortuin door de
kracht van de wind tegen de grond werd gedrukt. Ze
zuchtte gelaten en sloot de gordijnen weer. Toen ging
de telefoon.
De gestalte onder de lantaarnpaal liep langzaam,
werktuiglijk bijna, in de richting van het huisje, dat
bleekwit uit de zompige duisternis opglom; een lichtend
baken in een verregende wereld. Om het huis hing de
geur van brandend haardhout; de man keek omhoog en zag
rook uit de schoorsteen omhoogkrullen. Hij zette de
kraag van zijn lange regenjas overeind. De stromende
regen had hem doorweekt, zijn haren plakten krullend
tegen zijn voorhoofd en wangen en van zijn neus en kin
stroomde de regen in kleine straaltjes, die kletterend
eindigden op de glanzende kiezelstenen van het tuinpad
dat naar de voordeur leidde. Halverwege het pad, op
enige afstand nog van het huis, bleef hij even staan.
Behalve het feit dat ze als kunstenares - ze schilderde
- een teruggetrokken leven leidde, wist hij niets van
de bewoonster. Maar meer hoefde hij ook niet te weten.
Bijna geluidloos schraapte hij zijn keel, tastte in
één van de diepe zakken van zijn regenjas en liep naar
de achterkant van het huis.
‘Ik ben op dit moment aan mijn levenswerk bezig, hoe
vind je dàt?’ Marleen leunde lui achterover in haar
favoriete fauteuil. ‘Dat schijnt erbij te horen, hè,
als de jaartjes vorderen; je gaat dan terugblikken op
je leven. Dit schilderij symboliseert dan ook mijn
leven. Ik probeer de verschillende lijnen waaruit mijn
leven is opgebouwd, erin tot uiting te brengen. Een
icht levenswerk dus... Wat zeg je? Hahaha, ja,
inderdaad wordt het ook een levensgroot schilderij, dat
mag je wel zeggen. Ik ben er alleen nog niet helemaal
uit, welke kleuren ik zal gebruiken voor de laatste
fase. Dat valt me niet mee. Ik zat te denken aan de
kleuren oranje, of misschien rood. Ja, ik denk dat ik
rood gebruik...’
Het knetteren van het haardvuur en het geluid van de
aanhoudende regen tegen de ruiten was het enig hoorbare
op de momenten dat Marleens gesprekspartner het woord
voerde.
‘Nee, Ellen, dit werk maak ik nu eens écht af, dat
verzeker ik je. Het is belangrijk genoeg voor me. Als
ik onder de wàt loop? De tram? Dan ben ik in staat,
terug te komen om het af te maken. Ja, lach maar, ik
doé het nog ook.’
Achter Marleen stond nu de man. Geruisloos, als een
kat, was hij via de achterdeur binnengeslopen. Meer dan
aan de achtergrondgeluiden waarvan het haardvuur en het
noodweer buiten hem hadden voorzien, was dit te danken
aan ’s mans ervaring.
‘Ja, dat moesten we snel eens doen, Ellen. Dat is
weer veel te lang geleden. Jij bij mij of ik bij jou?’
Een vochtig gedeelte in het hout veroorzaakte een
oorverdovende knal. De man deed behoedzaam een stap
naar achteren. Marleen sloeg geen acht op het geluid.
‘Dat is afgesproken. Kom dan tegen etenstijd, dan
zorg ik voor een lekker maal.’
Op dat moment doofde plotseling de verlichting in de
huiskamer.
‘Momentje Ellen, ik denk dat hier een stop is
gespro...’
Een sterke hand omklemde haar mond en benam haar de
adem. De hoorn vloog uit haar handen en kwam stuiterend
op de grond terecht. Een iel, metalen stemmetje sprak
er nog enkele verontruste woorden door, voordat de
indringer het apparaat met zijn hak aan stukken trapte.
Marleen schopte met haar benen; het waren de enige
ledematen waarmee ze zich nog kon verzetten, nu haar
belager zich van achteren aan haar had vastgegrepen en
haar armen met kracht tegen haar lichaam aandrukte. Met
geweld werd ze uit haar fauteuil getrokken. Juist op
het moment dat de ijzeren greep om haar mond haar in
werkelijke ademnood bracht, verloste de man zijn greep.
Met diepe teugen ademde Marleen verse zuurstof in. De
man haalde uit een van zijn zakken een briefopener
tevoorschijn. Hij toonde haar het glimmende voorwerp,
terwijl hij haar bovenlichaam in zijn krachtige greep
hield. Marleen begon wild met haar hoofd heen en weer
te zwaaien, krijsend als een speenvarken. Drie maal
stak de man zijn briefopener met kracht in het teerste
gedeelte van de schedel, direkt boven het oor. Toen
verslapte Marleen en gleed, slap als een pop, uit de
armen van de man op de grond.
In het regionale dagblad dat die maandag verscheen,
stond het volgende artikel.
MANIAK SLAAT WEER TOE
Afgelopen zaterdagavond trof de politie de 63-jarige M.
Groenendijk levenloos aan in haar woning aan de
Overaseweg. Op haar lichaam werden sporen van ernstig
geweld aangetroffen die sterke overeenkomsten
vertoonden met die van de vorige zes moorden die de
stad de afgelopen twee maanden hebben geteisterd. De
politie vermoedt, dat hier één en dezelfde dader aan
het werk is. Het rechercheteam dat deze zaken
onderzoekt, is inmiddels uitgebreid met vijf personen.
Met een druk op de knop zette Dolf de compact disc
snorrend in beweging. Hij zakte gerieflijk weg in een
makkelijke stoel en liet zich overspoelen door de
aangename klanken van Mozarts 23e pianoconcert. Hij
sloot zijn ogen en mijmerde.
Hanke was laat vanavond. Ze had die ochtend gesproken
over een paranormale bijeenkomst die ze na haar werk
zou bezoeken. Soms wenste Dolf dat zijn vrouw verstoken
was geweest van dergelijke gaven. Het feit, dat ze zich
er helemaal aan overgaf en er iedereen mee wilde helpen
die dat maar vroeg, vormde een voortdurende bron van
ergernis voor hem. Hij verlangde naar een normaal
gezinsleven. In materieel opzicht was er niets aan de
hand. Hanke verdiende redelijk in haar praktijk, ze was
paranormaal genezeres, en hij had een baan als
belastingambtenaar met redelijke vooruitzichten. Sinds
kort hadden ze een eigen huis. Maar het geluk bestond
niet uit materiële dingen. Voor Dolf bestond geluk uit
iets geheel anders. Het benauwde hem, iedere keer als
hij daarover nadacht. Met Hanke wilde hij daarover niet
praten. Ze zou hem niet begrijpen, of hem niet willen
begrijpen. Zijn gedachten dwaalden af naar vanmorgen.
Hij dacht aan dat verschrikkelijke moment dat hij
wakker werd van haar hysterische geschreeuw. Wild
spartelend in bed krijste ze luid de woorden: ”Nee!
Nee!” Pas nadat hij haar gezicht met koud leidingwater
had afgedaan, kwam ze tot zichzelf. Ze had een
vreselijke nachtmerrie gehad, maar wilde nergens over
praten. Dit had hem ernstig verontrust. Nooit eerder
was er iets geweest, wat ze niet met hem delen wilde.
Was het een teken aan de wand?
Dolf zette de muziek iets harder en neuriede mee. Hij
hield van de muziek van Mozart. Het was een van de
weinige dingen die het zo rimpelig oppervlak van zijn
ziel voor een moment glad wisten te strijken.
Op dat moment kwam Hanke de huiskamer binnen. Dolf
schrok. Hij had de voordeur niet gehoord. Ze groette
hem, niet zoals een echtgenote dat doet, maar bijna
afstandelijk. De blik in haar ogen leek dwars door hem
heen te gaan.
Met een zwaar behuild gezicht zat Ellen Verhagen
ineengedoken in een stoel tegenover een geüniformeerde
politiefunctionaris. Haar handen trilden. Ze staarde
strak voor zich uit en ademde onregelmatig.
‘Mevrouw Verhagen?’
Nog steeds starend draaide ze haar hoofd langzaam in
de richting van haar ondervrager.
‘Mevrouw Groenendijk was een goede vriendin van u?’
Ellen bracht haar handen voor haar gezicht en knikte.
‘Kende mevrouw Groenendijk mensen die haar vijandig
gezind waren, dat u weet?’
‘Nee.’ Ellen schudde haar hoofd.
‘Wat was de inhoud van uw telefoongesprek met haar?’
‘Ik.. We... Een normaal gesprek, over allerlei
dingen. Ze was bezig...’ Ellen begon te huilen.
De politiefunctionaris trok zijn wenkbrauwen op.
‘Waarmee was ze bezig, mevrouw Verhagen?’
‘Ze was begonnen aan haar levenswerk... Een
schilderij over haar leven, zei ze.’
Het was even stil. Ellen veegde met een zakdoek haar
ogen droog.
‘Dat bewuste telefoongesprek, hoe eindigde dat?’
vroeg de functionaris.
‘Ze hield op met praten.’
‘En toen?’
‘Ik hoorde de hoorn op de grond vallen. Daarna...
hoorde ik een hoop gekraak... en toen niets meer...’
Hanke ging voor haar man staan en keek hem strak in de
ogen. Dolf tastte achter zijn rug naar de volumeknop
van zijn geluidsinstallatie en legde Mozart het zwijgen
op. Hij ging rechtop in zijn stoel zitten en zijn mond
werd droog.
‘We moesten eens praten,’ zei Hanke, terwijl ze voor
hem bleef staan.
‘Waarover?’
‘Ik heb al een tijdje het sterke gevoel dat er iets
heel naargeestigs aan de hand is. Er klopt iets niet.
Er is iets met jou wat jij voor me verbergt.’
‘Dat is niet waar.’
‘Dolf, op mijn gevoel kan ik blind afgaan, dat weet
je.’ Hanke verhief haar stem.
‘En toch vergis je je.’
‘Geen sprake van. Je zegt het me nú!’
‘Er is niets aan de hand! Die verdomde
spiritistenclub ook! Volgens mij heb je daar een tic
aan overgehouden!’
Zwijgend verliet Hanke de huiskamer. Dolf bleef
alleen achter, strak voor zich uitkijkend. In gedachten
verzonken roffelde hij met zijn vingers op de glazen
salontafel en zuchtte een aantal malen diep.
Een half uur lang was het gehele huis vervuld van een
ijzige stilte, die slechts verbroken werd door de wind
die zo nu en dan zacht fluitend in de schoorsteen
weerklonk.
Hanke had op zolder haar schildersezel uit de kast
gehaald en was daar - na het grondig te hebben
afgestoft - met schilderen begonnen. Zorgvuldig
selekteerde ze de kleuren - zwart, wit en rood - die ze
in kleine hoeveelheden op haar palet uitstreek. Op het
doek tekenden zich de contouren van een huis af, een
vrijstaand huis, dat, in bleke tinten geschilderd tegen
een gitzwarte achtergrond, een mistroostige aanblik
bood. ‘Goed, Hanke,’ zei ze tegen zichzelf. ‘Verder
zo.’ Ze schrok even van haar eigen stem, die niet op de
hare leek. Deze stem was zwaarder, doorleefder; ook
klonk er bitterheid uit.
‘Sinds wanneer praat jij tegen jezelf?’ vroeg Dolf,
die plotseling achter haar stond, met een doffe stem.
Hij stond breeduit, benen wijd, armen over elkaar, maar
de blik in zijn ogen verried onzekerheid en angst.
Hanke draaide zich half om en keek hem aan. Wéér die
blik in haar ogen! Diezelfde blik die hij had gezien
toen ze thuiskwam vanavond en die hij zo verafschuwde.
‘Kijk me niet zo aan en geef antwoord!’ zei hij met
trillende stem. Hanke draaide zich weer om en
schilderde verder, zwijgend.
‘Hánke!!’ schreeuwde Dolf en stampte woedend op de
grond. Plotseling kalmeerde hij en veranderde de toon
in zijn stem, toen hij haar - fluisterend zacht en
bijna lief - vroeg: ‘En wat zet jou zo plotseling weer
aan het schilderen, na al die jaren, als ik het vragen
mag?’ Er verschenen zweetpareltjes op Dolfs voorhoofd.
‘Och,’ antwoordde Hanke, doorschilderend, zonder om
te kijken, ‘een stemmetje binnenin me heeft me daartoe
aangezet en ik voelde dat ik daaraan gehoor moest
geven...’
Was dat Hanke die sprak? Dolf schrok van haar zware
stem en begon te beven over zijn gehele lichaam. Hij
sloot zijn ogen en greep naar zijn voorhoofd.
Spanningen, dacht hij bij zichzelf, waanvoorstellingen,
maakte hij zichzelf wijs, en bedaarde. ‘Een stémmetje,
een stémmetje! Meid, stel je niet zo verschrikkelijk
aan en hou daarmee op!’ Met kracht rukte hij Hanke het
penseel uit haar handen. Rode verf spatte in het rond.
Toen zag hij het doek. Een spookachtig verlicht huis
sprong bleekjes uit het diepe zwart van de nacht op het
schilderij naar voren; het huis zoals het hier
geschilderd was, had iets van een gezicht, waarvan de
lijnen onmiskenbaar verbittering en leed uitstraalden.
Door het grote raam was het lichaam van een vrouw
zichtbaar. De vrouw hing achterover, in een
gemakkelijke stoel, en haar armen hingen slap op de
grond. In haar schedel, iets boven haar rechteroor,
stak een scherp voorwerp en een dikke straal bloed liep
vanaf dat punt langs haar hoofd naar beneden.
‘God, dit is prachtig, Hanke...’ zei Dolf, met een
verstikte stem.
Hanke bleef zwijgen. Met de rode penseel, die Dolf
haar had afgenomen, was ze klaar. Ze pakte nu haar
meest verfijnde penseel en schilderde met zwart verder.
Voor het huis bracht ze, tegen de achtergrond van het
bleke schijnsel van een lantaarnpaal, het silhouet aan
van een man die in looppas het huis verliet. Toen
draaide ze zich om en zag, dat Dolf verdwenen was. Ze
glimlachte, signeerde het schilderij: ”M.G.” en ging
langzaam de trap af naar beneden. ‘In zijn bureau,
Hanke,’ zei een stem in haar, terwijl ze deze woorden
hardop uitsprak. In Dolfs werkkamer, in zijn onderste
bureaula, vond Hanke, onder een stapel papieren, de
bebloede briefopener. Ze pakte het en liep de trap af
naar beneden. ‘Leen mij nu jouw gereedschap, Hanke,’
bulderde ze in het trapgat. ‘Laat mij het nu áfmaken,
Hanke!’ krijste ze er achteraan. Even trachtte Hanke
zich te verzetten, maar al snel kon ze niet anders dan
zich overgeven aan de kracht die vele malen sterker was
dan zijzelf en die haar nu volledig beheerste.
Beneden in de hal stond Dolf gehaast en met
koortsachtige gebaren zijn jas aan te trekken. Op het
moment dat hij zijn autosleutels van het rekje wilde
pakken, zwaaide de tussendeur open en stond hij oog in
oog met een oude vrouw. Zij omklemde zijn bovenlichaam
in haar ijzeren greep. Dolf bood geen enkele weerstand.
Panische angst had hem elke controle over zijn spieren
ontnomen. Drie maal doorboorde de briefopener met
kracht zijn schedel. Dat was voldoende. Ook voor Dolf.
Lêstafel
Leestafel
Reading-table
Werom / Terug / Back